Omgekeerde wereld: cipier achter de tralies

De gearresteerde Stephanus Jacobus van Langen wordt op 12 juni 1798 het Logement van Amsterdam aan het Plein uitgeleid. Ets van Reinier Vinkeles. Coll. Rijksmuseum RP-P-OB-64.104

zaterdag 8 oktober 2022 – Op 12 juni 1798 kwam er een einde aan het radicale regime dat enkele maanden eerder in de Bataafse Republiek aan de macht was gekomen. Onder leiding van het Uitvoerend Bewind, bestaande uit onder anderen de directeurs Pieter Vreede, Wybo Fijnje en Stephanus van Langen, was de eerste Nederlandse grondwet tot stand gekomen. Op 23 april was deze na een grondwetreferendum goedgekeurd door de Bataafse bevolking, en op 4 mei was zij in werking getreden. 

De weg naar de grondwet was echter gepaard gegaan met een reeks revolutionaire maatregelen die het land in rep en roer hadden gebracht. Gematigde parlementsleden waren gevangen gezet, ambtenaren waren ontslagen en burgers van wie men slechts maar vermoedde dat zij niet volledig sympathiseerden met de nieuwe orde van zaken, werden pardoes het stemrecht ontnomen. Het is dus niet verbazingwekkend dat het radicale bewind de nodige vijanden had gemaakt.

Met hulp van de Franse regering pleegden de ministers Alexander Gogel en Jacobus Spoors en generaal H.W. Daendels de genoemde staatsgreep van 12 juni. De hydra was verslagen, het schrikbewind was tot een einde gekomen en de revolutie werd in een rustiger vaarwater geloodst. Het radicale drietal Van Langen, Fijnje en Vreede zou in het najaar van 1798 echter nog een laatste, onwaarschijnlijke slachtoffer maken: de cipiersknecht van de Haagse Voorpoort.

P.C. la Fargue, Gevangenpoort te zien op Gezicht op de Kneuterdijk te Den Haag (fragment) c. 1755-1779.
Coll. Rijksmuseum RP-P-OB-208.168

Op de roemruchte dag 12 juni, rond half 4 in de middag, was generaal Daendels met een aantal soldaten het Logement van Amsterdam binnengevallen. Binnen zaten Vreede, Van Langen en Fijnje net met de Franse minister Delacroix aan het middagmaal. In de chaos die volgde, wisten Fijnje en Vreede via het raam te ontsnappen. Stephanus van Langen werd in de boeien geslagen en naar de Voorpoort afgevoerd. Toen Fijnje zich eind augustus alsnog meldde, werd hij eveneens opgesloten in de Voorpoort.

Het nieuwe intermediair Uitvoerend Bewind gelastte de officier-fiscaal (openbaar aanklager) van het Hof van Holland, Cornelis Felix van Maanen, een onderzoek te starten naar de handel en wandel van het radicale bewind. Uit de in beslag genomen papieren bleek dat met name Van Langen zich schuldig had gemaakt aan financiële malversaties. Een zaak werd tegen hem aangespannen, Van Maanen onderwierp hem aan kritische verhoren.

Hoewel het radicale bewind ten val was gekomen en de leiders buitenspel stonden, heerste er in de zomer en het najaar van 1798 nog altijd de angst dat de radicalen in het geheim nog een staatsgreep beraamden. In het najaar werd zelfs een samenzwering opgerold. Het was daarom van belang dat Van Langen en Fijnje geen bezoek ontvingen en geen contact onderhielden met de buitenwereld. Zelf meenden zij niets verkeerds te hebben gedaan. Ze ondergingen de ondervragingen van de openbaar aanklager gelaten.

Toch bleek er iets te broeien. Van Langen was een geheime correspondentie met Pieter Vreede begonnen, die (weliswaar ondergedoken) nog altijd op vrije voeten was. Van Langen had zijn bewaker zo ver gekregen mee te werken. Deze Wichard Peterse, ook bekend als Wichard Roels, was opgeleid tot timmermansknecht maar had een baantje gevonden als cipiersknecht in de Voorpoort. Wichard had in eerste instantie geweigerd Van Langen te helpen, maar deze was op hem in blijven praten totdat de wat onnozele cipiersknecht overstag ging. Misschien was het de beloning van elf stuivers die hem tot inkeer bracht. In het geheim smokkelde Wichard brieven en geheime processtukken de gevangenis in en uit: naar de bezorgde echtgenotes van Fijnje en Van Langen, en naar Pieter Vreede.  Zo kon deze op de hoogte blijven van het onderzoek. 

Wichard, die in zijn hele leven nog nooit een misstap had begaan, werd op heterdaad betrapt . Officier-fiscaal Van Maanen was woedend dat deze cipier zijn eed had geschonden om die vermaledijde Van Langen en Fijnje ter wille te zijn. Hij sprak van de ‘schandelijkste ontrouw’. Hij eiste openbare geseling met roede, 12 jaar opsluiting in het tuchthuis en eeuwige verbanning uit Holland. 

De rollen waren nu omgekeerd. Terwijl Wichard zelf achter slot en grendel verdween, werden Van Langen en Fijnje op vrij voeten gesteld. Het nieuwe Uitvoerend Bewind had in het najaar van 1798 een generale amnestie afgekondigd om de politieke verschillen verder te beslechten. Politieke misdaden uit de voorgaande jaren werden vergeven en vergeten. Van Maanen had tevergeefs verzet aangetekend tegen de vrijlating van Van Langen en Fijnje, die volgens hem niet alleen politieke misdaden hadden begaan, maar ook een ordinaire greep in de kas hadden gedaan. Dat viel toch zeker niet onder de amnestie! Na lang overleg had het Vertegenwoordigend Lichaam toch besloten ook Fijnje en Van Langen vrij te laten.

Van Maanen was korzelig dat de twee directeuren Vrouwe Justitia hadden weten te ontlopen. Hij verplaatste zijn aandacht naar Wichard. Deze hoopte eveneens op enige clementie, maar daar wilde Van Manen niets van weten. Wichard probeerde nu zelf in contact te komen met Van Langen, Fijnje en Vreede, die hem immers op het verkeerde pad hadden doen belanden. In wat onbeholpen brieven vroeg hij om hulp in het proces dat de ‘viskaal’ tegen hem had aangespannen. Konden zij niets voor hem betekenen? Helaas, het drietal gaf niet thuis.

Wichard stond er helemaal alleen voor. Uiteindelijk richtte hij zich tot het Vertegenwoordigend Lichaam met een verzoek om clementie. Sommige parlementsleden waren iets gunstiger gestemd dan Van Maanen. Zij zagen in dat de arme cipiersknecht het slachtoffer was geworden van de manipulaties van Van Langen en Fijnje. Na lange discussies besloot het parlement uiteindelijk een deel van de straf (de geseling en tuchthuis) kwijt te schelden. De verbanning werd omgezet naar twintig jaren. Wichard heeft nog meermaals beroep aangetekend, maar zonder succes. Het zullen de duurste elf stuivers zijn die Wichard in zijn leven heeft verdiend. – Dirk Alkemade

Bronnen
 Nationaal Archief, 2.21.114, archief C.F. Van Maanen. Inv.nr. 431: Memorie van consideratiën van den procureur-generaal op een request om rappel van ban van Wighardt Petersen
 Besluiten der Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks deel 9, eerste stuk (april 1799), p. 227, 497-502.
 Dagverhaal der handelingen van het Vertegenwoordigend lichaam des Bataafschen Volks, deel 4 (1799), p. 367-376.
 M.E. Kluit, C.F. van Maanen. Tot herstel der onafhankelijkheid (Groningen/Jakarta 1953) p. 83-85.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.