Bijdragen van Weyerman in een vrijwel vergeten periodiek?

maandag 14 november 2022 – Tijdens de grondvergadering van 2010 vertelde André Hanou dat hij in het periodiek De Patriot of Hollandsche Zedenmeester (1742-1743) enkele bijdragen had aangetroffen die hem aan Weyerman deden denken. Het verhaal kwam op de site van de Stichting terecht, en André leverde een beschrijving van het periodiek voor de ENT, maar daarna werd het stil rond zijn vondst.

Onlangs kwam ik het bericht op de site weer tegen, waarna ik besloot me in dit verhaal te verdiepen. In de Amsterdamse UB staat De Patriot inmiddels te boek als ‘Not available – missing’. Het periodiek is niet gedigitaliseerd. Gelukkig bleek het Haags Gemeentearchief nog over een raadpleegbaar exemplaar te beschikken.

Van De Patriot verschenen twee delen van elk 30 afleveringen (doorgenummerd 1-60) in de periode 13 juni 1742 t/m 24 juli 1743. Volgens André zijn enkele bijdragen over ‘kunst en schilderijen’ vermoedelijk afkomstig uit Weyermans ‘Historie der Konstschilders’: ze zouden zijn overgenomen uit De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen. Dat er een verband met Weyerman was, had André goed gezien, maar hij formuleerde die gedachte niet helemaal correct. Het gaat om teksten die nagenoeg overeenkomen met stukken uit deel 1 van het Brusselse handschrift.

Het Brusselse handschrift is een vierdelig manuscript dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Het eerste deel bevat verhalen over kunstkopers, het tweede over schilders, het derde bevat technische aanwijzingen voor schilders, en het vierde een autobiografie van Weyerman. De eerste twee delen lijken geen autograaf, maar een afschrift naar een handschrift van Weyerman te zijn. Wie meer over dit handschrift wil weten, moet er beslist het boek van Ton Broos op naslaan.[1]

Enkele teksten over kunstkopers worden de ‘Heer de Patriot’ in 1743 toegezonden door ene F.P., die ze als volgt introduceert:

Myn Heer de Patriot,
Volgens beloften bekomt UEd. Het Vertoog over de Heeren Konstkopers, benevens derzelven Karakter, opgesteld door een groot Liefhebber der Konsten, Geleertheit, en Wetenschappen, niet twyffelende, of UEd. zal het niet minder als het voorige waardig agten UEd. Grage Leezers meede te delen: Zynde dit naar het origineele handschrift gecopieert. 

Met ‘het voorige’ verwees F.P. naar een korte tekst die was ingestuurd door ene Fabius Pictor, die al een half jaar eerder was geplaatst. De brief van ‘mynen geeerden Correspondent’ vult p. 188-190 van deel 1 van De Patriot (nr. 24), en bevat ‘Het Karakter van een Kladschilder, &c.’.  Dat karakter is ook al te vinden in het Brusselse handschrift, te weten op p. 30-31.

Nr. 51 van De Patriot (deel 2, p. 161-168) bevat het eerste stuk van het ‘Vertoog over de Heeren Konstkopers’; het correspondeert met p. 1-13 van deel 1 van het Brusselse handschrift. Het vervolg op nr. 51 verschijnt in nr. 55 (deel 2, p. 193-200), en stemt grotendeels overeen met deel 1 van het handschrift, p. 15-29.[2] In nr. 56 van De Patriot (deel 2, p. 201-208) is weer een vervolg opgenomen; die tekst gaat over de geneesheer Ambrosius (deel 1 van het Brusselse handschrift, p. 94-100) en wordt gevolgd door een verhaal over ‘Den onbehouwen Brabandschen Pagader van der Venne’ (p. 76-79).

Aan het slot van nr. 56 wordt weer een vervolg beloofd, maar die belofte wordt niet ingelost. Nr. 57, die een ‘lof der leugen’ bevat, eindigt met de mededeling:

N.B. Aan den Heer Correspondent van het voorgaande vertoog word hiermede kennis gegeven, dat wy van het vervolg van zyn toegezondene, rakende de Heren Kunst-Kopers geen verder gebruyk kunnen maken; terwijl het zelve getrokken is uyt een Manuscript dat op zyne tyd te voorschyn staat te komen; dit is rede dat de eigenaars van het zelve ons hebben doen verzoeken by vervolg niets meerder daarvan te geven: Waarin wy, genegen zynde, om niemand ongenoegen te geven, veel minder om iemand nadeel aan te brengen, zeer gaerne hebben willen accorderen.

Dit roept veel vragen op. Waren er misschien meerdere handschriften met de teksten over de kunstkopers in omloop? Wie leverde de teksten aan de redactie van De Patriot en wie trok er aan de bel? Had Weyerman zijn verhaal aan een uitgever verkocht, maar beschikte hij nog over een afschrift waarmee hij ook De Patriot bediende?

Het zijn vragen waarop ik geen antwoord heb. Ton Broos had er in zijn boek al op gewezen dat Weyerman zelf in de jaren 1720 teksten over de schilder Kuningham in zijn uitgaven had opgenomen die ook in het Brusselse handschrift te vinden zijn. Maar de ontdekking van André Hanou laat zien dat er later, nog tijdens Weyermans leven, een substantieel deel van het Brusselse handschrift is gepubliceerd in een werk dat niet op zijn naam staat. 

Ik zal in een volgende bijdrage wel dieper ingaan op het verband tussen de teksten in De Patriot en die in het Brusselse handschrift. – Jac Fuchs 


[1] Ton Broos, Tussen zwart en ultramarijn. De levens van schilders beschreven door Jacob Campo Weyerman (1677-1747)(Amsterdam/Atlanta 1990). Op p. 51-58 is een beschrijving van vorm en inhoud van het hele manuscript te vinden.

[2] P. 14 van het eerste deel van het Brusselse handschrift is onbeschreven. Deze tekst sluit er dus direct op de voorgaande aan.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.