dinsdag 8 augustus 2023 – In zijn Haagse gevangenis had Jacob Eduard de Witte zich van landverrader omgeschoold tot schrijver. Na zijn vrijlating in 1790 had hij nog wel veel last van de hem opgelegde ‘eeuwige verbanning uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht’. Hij verkaste daarom naar Rosmalen, om er te trouwen met Maria van Zuylekom, die hem in het gevang zo vaak gezelschap had gehouden. Vervolgens vertrok hij via Zaltbommel naar Heesch (bij Oss) en Oss.
Vanuit de Generaliteitslanden bestookte De Witte uitgevers en genootschappen met zijn gedichten en andere geschriften. In 1791 verscheen het eerste deel van zijn Dichtkundige en prozaïsche mengelschriften, waarbij onder het ‘Voorbericht’ Heesch als plaats delict vermeld stond. Dat deel bevatte het ‘Vertoog, over den staat des Landmans in de Majorije van ’s Bosch’, waarvan veel gedoe kwam en waarover ik eerder schreef. Het tweede deel kwam uit in 1792 en daar was ‘Osch’ de nieuwe woonplaats.
Over Jacob Eduard de Witte en zijn wonderlijk leven is de laatste jaren veel gepubliceerd. In 1993 verzorgden Grietje Drewes en Hans Groot een tekstuitgave van de autobiografie die De Witte in 1825 schreef en die reikte tot 1790. Welsprekende titel: Fragmenten uit de roman van mijn leven, maar niets over Heesch en Oss natuurlijk. In 2006 deed Arianne Baggerman in De andere achttiende eeuw verslag van haar ontdekking van een vervolg op die autobiografie: Brieven van een tachtigjarigen grijsaard, thans nog verkeerende in de kerker, in 1830 uitgebracht door uitgeverij Johannes Noman in Zaltbommel. Dat vervolg is gemakkelijk te raadplegen, dankzij Google, maar informatie over de dagen in Heesch en Oss is er niet te vinden.
Feuilleton over De Witte in Oss
En toch was er al sedert 1924 het een en ander bekend over De Witte in Oss. In het weekblad De Stad Oss, waarvan Titus Brandsma sedert 1919 hoofdredacteur was, verzorgde Jan Cunen de rubriek ‘Uit het verleden van Oss en omgeving’. Cunen, een bekende naam in Oss o.a. vanwege het museum dat zijn naam draagt, wijdde in februari 1924 een drietal afleveringen aan De Witte, onder de titel ‘Oss, woonplaats van den dichter Jacob Witte’. Vijf jaar later, in 1929, kortte hij dit feuilleton in tot een tweetal bladzijden in het blad Taxandria, getiteld ‘De dichter Jacob Witte in Oss’. Het ontbreken van ‘de’ in de naam van De Witte is er mogelijk voor verantwoordelijk dat deze publicaties van Jan Cunen niet eerder zijn opgemerkt.
In het stadsarchief van Oss, gevestigd in de (door Titus Brandsma gestichte) stadsbibliotheek, bevindt zich een tweetal klappers waarin alle artikelen van Jan Cunen, chronologisch geordend, in fotokopie verzameld zijn. Pas daar bleek me dat het artikeltje in Taxandria een drietal voorlopers kende. Cunen laat daarin aan de hand van de notulen van de schepenvergadering van Oss zien hoe de dagen van De Witte min of meer verliepen. Verder verwijst Cunen naar de registers van de Hervormde Kerk van Oss, waaruit naar voren komt dat op 14 oktober 1792 een dochter van Jacob Eduard de Witte Junior en ‘vrouwe Maria van Zuijlekom’ gedoopt is. Het meisje heette Johanna Henrietta Adriana, de vader trad als getuige op. Voor verder onderzoek was ik aangewezen op het Brabants Historisch Informatie Centrum in Den Bosch.
Schulden
De rol van de Schepenbank (BHIC toegang 7365, nr 9), waarvan scans thuis te raadplegen zijn, liet zien dat op 10 oktober 1792 De Witte gedaagd werd door Ruth (?) van Erp, ‘woonende tot Heesch’. Die daging wordt enkele keren herhaald, totdat op 21 november bij de gedaagde staat: ‘gewoond hebbende alhier’. Niet duidelijk wat de twistappel was, maar de kans is groot dat De Witte in zijn vorige woonplaats Heesch de huurpenningen niet had afgedragen en in november iets vergelijkbaars hem dwong om de nieuwe woonplaats te verlaten.
Gelukkig konden de notulen van het stadsbestuur (BHIC 7362, nrs 42 en 43) in de aangename studieruimte in Den Bosch geraadpleegd worden. Voor zijn drieluik baseerde Cunen zich duidelijk op deze notulen en op zijn nauwkeurigheid is weinig aan te merken: al ontbreken in zijn stukjes vanzelfsprekend de archiefnummers en maakt hij geen gebruik van de andere kwesties die in de notulen aan bod komen.
Oss wil ontlastbrieven zien
De schepenen kwamen doorgaans op zaterdag bijeen in het ‘Raadhuys’ en meer dan eens kwam er niets aan de orde. In de laatste maanden van 1792 was dat wezenlijk anders. Op zaterdag 8 september 1792 komt De Witte voor het eerst ter sprake: de schepenen vaardigen de ‘vorster’ af om ‘ten huyze van den Heer de Wit’ om hem te vragen ‘de ontlastbrieven’ voor hem en zijn gezin te overleggen. Dat had De Witte al eerder moeten doen en nu wordt hem meegedeeld dat hij die documenten ‘aanstaande Woensdag’ moet inleveren. Dat Oss ontlastbrieven, af te geven door de eerdere woonplaats, wenste, is goed te begrijpen. Met zulke verklaringen stond de eerdere woonplaats garant voor eventuele kosten van onderhoud, meestal bevatten dergelijke brieven ook wel wat over het gedrag van de vertrekkers. Het is goed mogelijk dat de geruchten over de schulden, opgelopen in Heesch, hem achtervolgden, het is nog waarschijnlijker dat die schulden maakten dat Heesch ongenegen was om een dergelijke ontlastbrief af te geven.
Op die woensdag 12 september komen de schepenen bijeen. De enige reden die zij daarvoor hebben is De Witte. De Witte verschijnt ter vergadering ‘verzoekende nog agt a veertien dagen uytstel tot het overdragen van de ontlastbrieven zoo voor hem als zyn Huysgezin’. Het was hem nog niet gelukt om die brieven te krijgen. De vergadering geeft hem veertien dagen uitstel, maar dan moeten ze ook ‘zonder fout’ overlegd worden.
In september en oktober geen nieuws over De Witte in de vergadering. Misschien gunde de doop van zijn dochtertje De Witte genade voor recht. Waarschijnlijker nog eisten andere kwesties de aandacht op.
Op de hoede voor suspecte personen
Op 6 oktober bespreken de schepenen een missive van de ‘H. Hoog Mog’ om waakzaam te zijn. Aan de schepenen is bericht dat zich ‘een suspecte Persoon in de plaats zig alhier ophoud’. Gaat het hier om De Witte? De waarschuwing krijgt wat algemener proporties in de aanmaning ‘om alle vreemdelingen hier logeerende zooveel mooglyk in ’t oog te houden en hunne gangen na te gaan ten Eynde de Gemeente niet in verkeerde denkbeelden werde gebragt, en geene onrust hoegenaamd onder deze Gemeente moge plaats grypen’. In de maanden die volgen wordt duidelijk dat de overheid patriotse infiltratie vreest.
Ook een andere kwestie houdt de gemoederen in Oss bezig: het onder curatele stellen van Jan Jan Remmen en de pogingen van Remmen om dat ongedaan te maken. In het stuk dat de schepenen onder ogen komt, klinkt in de beschrijving van de lokale rechtscultuur een heus en zeer ongemakkelijk ‘j’accuse’:
Wy hebben hier ter plaatse het ongeluk dat meer dan een Schraapzugtige en verwarringzoekende Boere Procureur zig alhier bevindende, die alles wat wy verrigten zoekt te dwarsboomen en de lieden op kosten te jaagen.
Met de noorderzon vertrokken
Op maandag 5 november noodzaakt De Witte andermaal een vergadering buiten de zaterdagse regelmaat. De ‘Dienstmeijd of Oppaster by de Witte’ is bij de secretarie verschenen met bij zich ‘de Sleutel van het huys van die de Witte’, ‘zeggende dat dezelve met Pak en zak was voortgegaan’. De schepenen verlaten hun zetels en wandelen naar het huis in kwestie en stellen vast dat de dienstmeid de waarheid heeft gesproken. Besloten wordt tot inventarisatie van de achtergelaten goederen en tot verzegeling van ‘een kamer’. De ‘Meyd zynde vrouw van der Straate en haar man’ deden het aanbod om in het huis te blijven overnachten.
Op 10 november wijzen de schepenen Willem Peters Glariman, ‘Substituut Secretaris dezer Stede’, aan om als Sequester op te treden ‘in en over den Geabandonneerden Boedel van Jacob Eduard de Witte’. De boedel wordt geïnventariseerd – jammer genoeg heb ik die inventaris nog niet gevonden – en aan schuldeisers wordt de mogelijkheid geboden om hun vorderingen bekend te maken. Op 24 november wordt een door een schuldeiser ingediend request doorgestuurd naar Glariman. Daarna geen bericht meer, vermoedelijk is de zaak verder onderhands afgehandeld.
Dreigende komst van de Fransen
In 1793 heeft de herinnering aan De Witte in Oss plaats gemaakt voor ernstiger zorgen. Ook de zaak van Jan Jan Remmen lijkt naar de achtergrond te verdwijnen. Het stadsbestuur maakt medio februari gewag van ‘critique omstandigheden’, er wordt hardop nagedacht over maatregelen ‘wanneer de franschen onverhoopt in onze gemeente mogen inrukken’. Die zorgen zijn er ook elders in Brabant. De schepenen van Oss krijgen en noteren op 3 maart de oproep om honderd mannen met ‘Schup Spaay of Byl’ te leveren om de vestingwerken van Den Bosch te versterken. Tegen betaling uiteraard. Die oproep leidt tot oproer: een grote menigte boze mannen meldt zich ‘in brutaliteyten en op eene oneerbiedige wyze’ ter vergadering, ‘zeggende wy gaan niet meede, en wyders de kamer verlatende en elkanderen tegens de deur stotende roepende in ’t uytgaan vivat de Patriotten vivat de franschen’.
Of dit provocerend prijzen van patriotten en Fransen ‘gewone’ balorigheid was of een principieel karakter droeg, is moeilijk te bepalen. Zeker is wel dat Oss en omgeving in 1792 en 1793 bij de gewestelijke overheid onder een vergrootglas lag, uit vrees voor infiltratie en misschien zelfs voor collaboratie met de vijand. In die verwarrende tijd deed de veroordeelde landverrader Jacob Eduard de Witte de streek aan, waarbij hij een spoor van onbetaalde rekeningen en nalatigheden trok. In de jaren die volgden, verhuisde De Witte van het ene adres naar het andere, provoceerde in geschrifte en zuchtte heel wat jaren achter de tralies. Dat laatste lot bleef hem in Oss bespaard. – Peter Altena
Bronnen
¶ Archief Oss BHIC 7362 (9, 12) en 7365 (42, 43)
¶ Jan Cunen, ‘Oss, woonplaats van den dichter Jacob Witte’, in: De Stad Oss 15, 22 en 29 februari 1924.
¶ Arianne Baggerman, ‘’Alles kan gebeuren’. Het verborgen tweede leven van Jacob Eduard de Witte’, in: Cis van Heertum, Ton Jongenelen, Frank van Lamoen (red.), De andere achttiende eeuw. Opstellen voor André Hanou, Amsterdam 2006, p. 167-199.