vrijdag 16 februari 2024 – Weyerman gebruikt als motto voor zijn tijdschriftafleveringen een enkele keer versregels uit het leerdicht De rerum natura (Over de natuur der dingen) van de Romeinse wijsgeer Lucretius (99-55 v. Chr.).[1] Soms vertaalt hij een paar versregels[2] en in een aflevering van Den Echo des Weerelds ontleent hij zelfs enkele pagina’s aan dit werk.[3]
Lucretius-kenner Piet Schrijvers schreef hier in 2010 al een artikel over.[4] Hij noemt de tekst in Den Echo des Weerelds‘een collage van versregels en motieven’, samengesteld uit drie boeken van het lange leerdicht De rerum natura.[5] In de Lucretius-vertaling van Schrijvers uit 2008 krijgt Weyerman samen met Pieter van Woensel een aparte paragraaf in het hoofdstuk ‘Schildknaap en tolk van Epicurus. Lucretius in Nederland’.[6]
In Den Echo des Weerelds breekt Weyerman breekt de tekst van Lucretius abrupt af als hij een vrouw ziet naderen: ‘een sterffelyk Wonder’, ‘dat alle myn overige wysgeerige Aanmerkingen verydelde’.[7] Wie was deze vrouw? Weyerman geeft geen duidelijk antwoord:
De schoone R ***, maar neen ik zal met een meer als Joodsche Eerbied dien H. Naam verzwygen, en stervende (doch ook niet vroeger) zal ik dien altoos bloeienden Naam opzingen op Kaïsters Zwaanentoonen.[8]
Hierna volgt een 20-regelig gedicht:
Dan zal een heylig Woud, dan zullen Beemd’ en Velden,
Dan zal den Echo zelfs dien lieven Naam vermelden;
Dan zal ’t gevêdert Koor in Nooten zonder tal
Dien Naam bazuynen, die de Tyd verduuren zal:
Dan zal de Wind dien Naam in zyne bouten streng’len,
En zacht inluyst’ren in het Oor van Paphos Eng’len.Dan zal men haaren Naam zien wyd en zyd verspreyt
In onze Mingezangen,
Zo dik als Bloemen op het blyde Beemd-tapyt,
Zo dicht als ’t Maagdegroen doorzaayt met Bruylofts spangen.
En zo den Naneef in ’t toekoment Eeuwen perk
Mogt twyf’len, Of dien Naam den Echo kon verrukken?
Die zal het Echtbewys haast zien in ’s Mingods stukken,
Die zal myn Liefdemunt haast kennen aan myn Merk.Doch in die Tusschentyd zal ik geen Naam gaan yken,
Om uw, myn Zielsvoogdes: daar by te vergelyken:
Geen Naamoproeper weet een evenwaarde Naam
Uyt al de Letters op te winden,
Want Ifis, Amaril, en Cloe is min bekwaam
Om haar te spellen, dan me’ in Jovis ’t Al kan vinden.
Het gedicht is een vertaling van ‘Her name’ van Abraham Cowley (1618-1667),[9] wiens werk een grote inspiratiebron voor Weyerman is geweest. Gelet op de vele ontleningen heeft Weyerman ongetwijfeld een uitgave in zijn bezit gehad van The works of Abraham Cowley, waarvan meerdere drukken zijn verschenen. Het gedicht ‘Her name’ komt ook al voor in een vroegere publicatie van Cowley uit 1647.[10]
Waarom maakt Weyerman de naam van de vrouw niet bekend? Dat komt door de ‘liefdaadige Weerelt’,
want die raast en buldert wanneer zy hoort of ziet, dat een galant Man zig op de Leest der Starrekundigen wil schoeyen, en een Voorwerp uytkippen boven zyn Fortuyn, boven zyn Geboorte, en boven het Bereyk van zyn Verrekyker.[11]
Hieruit kunnen we opmaken dat de onbekende dame van hoge komaf was en daardoor voor Weyerman onbereikbaar. Hij weerlegt de kritiek van de mensen en vertelt drie anekdotes van historische figuren die het in een ver verleden hebben aangedurfd hun liefde te betuigen aan een vrouw van hoge afkomst: Herkules Strozza, Torquato Tasso en Eginard, de secretaris van Karel de Grote.
Op pagina 286-287 geeft Weyerman een algemene omschrijving van de Liefde:
doch het is ook geen Leugen, dat de Liefde een Raadsel is, welk Raadsel zomtyds Hovaardy, zomtyds Eygenbaat, zomtyds Hartnekkigheyt, zomtyds Lust, en zomtyds Niets beduyt; zynde de Liefde in veel deelen gelyk aan een schichtig Paerd, dat voor een Windmolen schrikt, en pal staat voor een Geschut, en welke Liefde nu en dan eens zal kucghen van een Lepel vol Zoetemelkx Pap, en op een andere tyd een yzeren Bout inslikken als een volwassen Vogel Struys.
Ik dacht deze passage snel terug te vinden in The anatomy of melancholy van Robert Burton, maar hoe ik ook zocht, ik vond haar niet. Dat kwam doordat ik de zoekwoorden ‘liefde’ en ‘raadsel’ niet wilde loslaten. Toen ik dat wel deed en zocht op de woorden ‘windmill’ en ‘sometimes pride’ vond ik de passage terug in het werk van Thomas Brown.[12] Bij Thomas Brown is niet de liefde een raadsel, maar het geweten. Wie had dat verwacht?
Conscience is a Riddle I don’t know what to make of; ’tis sometimes Pride, ’tis sometimes Obstinacy, ’tis sometimes Interest, ’tis sometimes Nothing; like a skittish Jade, it will startle at a Wind-mill, and stand buff to a Cannon; it will keck at Pap, and digest Steel.
Deze aflevering laat weer eens zien hoeveel Weyerman letterlijk uit de kast haalt om zijn tekst te kunnen schrijven: Lucretius, Cowley en Brown. Ook voor de historische anekdotes zal hij boeken hebben geraadpleegd. Welke dat zijn geweest is niet met zekerheid te zeggen. – Jan Bruggeman
[1] Bijv. De Rotterdamsche Hermes, afl. 43 (15-5-1721), p. 281; Den Ontleeder der Gebreeken, dl. 1, afl. 21 (28-2-1724), p. 161.
[2] Bijv. in De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, dl. 3 (Den Haag 1729), p. 443.
[3] Den Echo des Weerelds, dl. 1 (Amsterdam 1726), afl. 36 (24-6-1726), p. 282-284.
[4] Piet Schrijvers, ‘Weyerman over Lucretius en andere atheïstische pesten’, in: MedJCW 33 (2010), p. 1-10.
[5] De mogelijkheid bestaat dat Weyerman deze collage niet zelf heeft samengesteld, maar dat hij gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bron.
[6] Lucretius, De natuur van de dingen. De rerum natura (Groningen 2008), uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers, p. 567-572. De eerste Nederlandse volledige Lucretius-vertaling verscheen te Amsterdam bij Sebastiaan Petzold in 1701.
[7] Den Echo des Weerelds, dl. 1, afl. 36 (24-6-1726), p. 284.
[8] Ibidem. De Kaïster (Kayster) is een rivier die vroeger bekend stond om zijn talrijke zwanen.
[9] Abraham Cowley, The works (Londen 1681, 7e dr.), p. 65. Ook Weyermans inleidende tekst ‘maar neen ik zal met meer als Joodsche Eerbied dien H. Naam verzwygen’ is ontleend aan de eerste versregels van het Engelse gedicht.
[10] The mistresse, or several copies of love-verses (Londen 1647), p. 100-101.
[11] Den Echo des Weerelds, dl. 1, afl. 36 (24-6-1726), p. 285.
[12] Thomas Brown, The works, deel 4 (Londen 1709), p. 16. Deze uitgave staat in ECCO. De link is naar een uitgave uit 1711. Het citaat is eerder verschenen in: Laconics: or, new maxims of state and conversation (Londen 1701), p. 104, maxime LXXVIII. Met dank aan Jac Fuchs.
De passage die voorafgaat aan het citaat ‘want een adelyke Dame […] Liedjeskramertje beschouwt’ is een bewerking van maxime LXI op p. 98. Weyerman heeft hier dus twee maximen met elkaar gecombineerd.