donderdag 22 augustus 20124 – In mijn vorige bijdrage liet ik zien dat verschillende teksten uit De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen van Weyerman hun weg hebben gevonden naar La vie des peintre flamands, allemands, et hollandois van de Vlaamse schrijver Jean-Baptiste Descamps.
Ook in Engeland waren kunstenaarsbiografen actief. Een bijzonder geval was de graveur George Vertue (1684-1756). Hij hield vanaf 1713 tot aan zijn dood aantekeningen bij over graveertechnieken, over kunstverzamelingen die hij bezocht, en over de levens van schilders die in Engeland werkten of gewerkt hadden. Vertue kwam niet aan publiceren toe, maar dankzij schrijver-politicus Horace Walpole, die de ‘notebooks’ kocht van Vertues weduwe, is de inhoud bekend geworden. Walpole gebruikte de boekjes namelijk bij het schrijven van zijn vierdelige Anecdotes of painting in England (Strawberry Hill 1762-1771).
Maar inhoud van de circa 40 ‘notebooks’ is ook langs andere weg bekend. Viavia zijn de meeste ‘notebooks’ namelijk in de British Library terechtgekomen. Een selectie van 21 boekjes werd in de vorige eeuw uitgegeven in zes jaarboeken van de Walpole Society, een vereniging die kunsthistorische studies publiceert. Daarna is er een streep onder het project gezet.
In een van de jaarboeken staat een beknopte inhoudsopgave die Vertue zelf van alle notebooks gemaakt had. Daarin staat dat deel A.r vertalingen bevat van teksten van Weyerman.[1] Dat deel A.r, dat in de British Library signatuur Add Ms 23.084 gekregen heeft, is niet door de Walpole Society uitgegeven. Ton Broos, die uiteraard de publicaties in de jaarboeken van de Walpole Society kende, heeft ook dat notebook bekeken, zo blijkt onder andere uit zijn bijdrage aan Het verlokkend ooft.[2] Maar Broos vertelt nergens welke gegevens over welke schilders Vertue heeft overgenomen van Weyerman. Ik heb daarom tijdens een vakantie ook notebook A.r bekeken, en ga later in deze bijdrage (zie bijlage) nader op die vraag in.
Vertue beheerste tot op zekere hoogte Nederlands. Hij bezat bovendien een Nederlands woordenboek én de eerste drie delen van De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders. Maar het is duidelijk dat het bloemrijke taalgebruik van Weyerman hem meermalen te machtig was. Zo breekt hij, kennelijk radeloos, een anekdote over Kneller af met de opmerking ‘this lockram the Dutch author makes a great rambling story with a multitude of noizy rattling stuff’. [3] Ton Broos geeft aan dat ‘lockram’ een ‘pack of gibberish’ is, een bak onzin; maar het is ook grof geweven doek. Ik denk dat Vertue er een sneer naar Weyerman mee uitdeelt: een schilder zou zich ervoor moeten schamen dat hij voor zijn werk zulk grof (schilders)linnen gebruikt.
Een ander punt waarop Vertue de mist in ging, bespreekt Ton Broos niet. Over Godfrey Kneller schrijft Weyerman, dat hij handen en borsten van de dames met veel zorg schilderde. Maar:
Had den groote Kaartslichtschilder [sic] dat konstje verstaan, de Engelsche Dames zouden zich noch niet ten huydigen dage beklaagen over de boersheyt des Nederlandschen Konterfyters.[4]
Het ontging Vertue dat Weyerman met de kaarslichtschilder Godfried Schalcken bedoelde, en dat het hier over één schilder ging. In mijn vorige bijdrage viel te lezen dat Weyerman vertelde dat Schalcken een Engelse dame diep beledigde door te zeggen dat zijn knecht wel model zou staan voor haar handen op haar portret. Vertue zag in deze zin een algemene diskwalificatie van alle Nederlandse portretschilders, en leverde een totaal verkeerde vertaling af.
Ook Walpole kon Nederlands lezen en ook hij bezat een exemplaar van de eerste drie delen van De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders. Dat kan het lastig maken om van een verhaal dat én bij Walpole én bij Weyerman én bij Vertue voorkomt, aan te geven aan wie Walpole het ontleend heeft.
In een volgende bijdrage zal ik een anekdote bespreken die Weyerman over Kneller vertelde, en die via Vertue zijn weg naar het boek van Walpole vond. Voor een beschrijving van de aantekeningen die Vertue in notebook A.r op De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders baseerde, verwijs ik naar de bijlage bij deze bijdrage. – Jac Fuchs
BIJLAGE
Een korte beschrijving van de inhoud van Vertue notebook A.r.
De pagina’s van notebook A.r hebben een recto-nummering in potlood, die tot 64 komt.
Ongeveer de helft wordt in beslag genomen door een inventaris van de bibliotheek van Vertue, gedateerd september 1744. Deze staat op de eerste en op de afsluitende pagina’s van het notebook.
Het handschrift bevat ook nog een afschrift van gegevens over Italiaanse schilders. De vertalingen van verhalen over schilders van Weyerman, zijn alle gebaseerd op het derde deel van De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders, en beslaan de pagina’s 32r-49v.
Aan het begin van p. 32r staat in de marge: ‘Nederland / Konst-schilders / Campo Weyerman / at ye Hague / 1729’ en ‘p. 191’. Bij elke besproken schilder vermeld ik de corresponderende naam en pagina’s in deel 3 van De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders, afgekort tot LK3.
32r: John Griffier / a son, Robert Griffier Jan Griffier LK3 191-195;
32v: Micklaer Huysman N. Huysman LK3 195-196;
(Micklaer staat voor ‘de Mechelaar’)
33r-34v: Simon Verelst Simon Verelst LK3 248-252;
35r-36r: Verelst had a niece N. Verelst LK3 253-255;
36r-37r: Edema N. Edema LK3 256-258;
37r: … Smits N. Smits LK3 259;
37v: Cornelius Verelst Kornelis Verelst LK3 272-273;
37v-38r: Van Zonn, or Van Sonne N. Van Zon LK3 282-283;
38r: Mr. Salomon N. Salomon LK3 283-285;
38v-39v: Du Bois. Two Brothers De twee gebroeders du Bois LK3 332-335;
39v: Thomas van der Wilt (niet in LK3, zie hieronder)
39v: John Pieterrs painter (onder N. Boudewyns, zie hieronder) LK3 341-345;
40r-41v: John Pieterrs painter N. Pieters LK3 85-88;
41v-43r: Scheffer of Utrecht N. Scheffers LK3 351-355;
43r: De Haan N. De Haan LK3 359-361;
43v: Van der Straaten N. vander Straaten LK3 365-366;
44r-49v: Godfrey Kneller Godefried Kneller LK3 67-85.
Vertue vertaalde niet letterlijk. Hij temperde soms het taalgebruik van Weyerman en liet hier en daar (soms heel omvangrijke) passages weg. Zo heeft hij in meerdere biografieën de literaire, maar niet informatieve laatste paragraaf over het overlijden van de schilder geschrapt. Anderzijds voegde hij af en toe eigen informatie toe. Een voorbeeld. Weyerman vertelde dat Kneller ‘een schoon huys onder de gallery van Convensgarden’ bewoonde, Vertue zette er in de marge bij: ‘afterwards in Great Queen street’. Vertue was vooral geïnteresseerd in beschrijvingen van de stijl en de specialismen van schilders, en in verhalen die zich in Engeland afgespeeld hadden.
Vertue kende de Vlaamse schilder Jan Peeters (John Pieters) heel goed, en is diens leven lang met hem bevriend gebleven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij uit de biografie van de Brusselse schilder Adriaen Frans Boudewijns een anekdote over Peeters heeft gelicht, en vervolgens terugbladerend stuitte op de biografie van Peeters en die zelf vertaalde. Maar het wordt ook duidelijk dat Vertue zaken wist die Weyerman niet wist (of in ieder geval niet had opgeschreven). Zo voegt Vertue toe dat Peeters aan het einde van zijn leven zwaar aan jicht leed en dat hij bij zijn overlijden in 1727 niet rijk was, maar wel genoeg geld naliet voor zijn begrafenis.
De Delftenaar Thomas van der Wilt is een bijzonder geval. Weyerman gaf van hem geen schildersbiografie, maar voerde hem wel enkele keren als zegsman op. Vermoedelijk zag Vertue zijn naam op p. 336 van LK3. Hij noteerde alleen maar: ‘Thomas Vander Wilt livd at Delf / Dyd in Londn. St. Giles’s parish by Holborn’. Dat is zonder meer merkwaardig. Bij het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis is niets bekend over reizen van Van der Wilt naar Engeland. Verder spitte Vertue meermalen begraafboeken door, maar hij heeft het hier niet over een begrafenis en geeft ook geen datum. Inderdaad: Van der Wilt is niet in Londen, maar in Delft begraven. Een eerste zoektocht naar een begrafenis van ene Van der Wilt in Londen leverde niets op. Zou Van der Wilt in Londen overleden zijn waarna zijn stoffelijk overschot naar Delft is overgebracht? Kende Vertue nog een andere Thomas van der Wilt? Of heeft Vertue zich toch een keer vergist?
Opmerkelijk, ten slotte, is dat enkele schilders in notebook A.r. ontbreken. Jacob van der Roer (LK. 3 p. 88-89) en John James Backer (LK 3 p. 89) bijvoorbeeld worden door Weyerman genoemd als assistenten van Godfrey Kneller. Dat hij verder weinig over hen te melden heeft, zou voor Vertue een reden geweest kunnen zijn om er geen inkt aan te verspillen. Maar Weyermans biografie van Godfried Schalcken (LK 3 p. 11-17) vertelt het een en ander over diens verblijf in Engeland, en dat is toch ook niet door Vertue vertaald. Schalcken wordt in notebook A.r niet genoemd, en in de uitgegeven notebooks staan alleen enkele korte notities over Schalcken, maar niet de twee anekdotes die ik eerder besprak. Walpole vertelt die twee anekdotes wél, maar heel summier en met enkele aanpassingen (zo had bij hem de te portretteren dame pokken gehad, en is de knecht met de handen een ‘house-maid’ geworden). Vermoedelijk heeft Walpole het idee voor de anekdotes rechtstreeks uit De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders van Weyerman gehaald.
[1] Deze inhoudsopgave is niet uitputtend. Zo is de opmerking over vertalingen naar Weyerman alles wat er over deel A.r in staat, terwijl A.r ook een lijst bevat van de honderden boeken die zich in Vertues bibliotheek bevonden. Ik ben voornemens te zijner tijd in de British Library de overige notebooks te gaan bekijken die de jaarboeken van de Walpole Society niet gehaald hebben.
[2] Ton Broos, ‘”Uit de hoofdstad der Britten wort berigt”: Jacob Campo Weyerman in Engeland’, in: Peter Altena, Willem Hendrikx e.a. (red.) Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman (Amsterdam 1985), p. 195-220.
[3] De complete anekdote die uitmondt in deze wanhoopskreet, is te vinden in Ton Broos, ‘Jacob Campo Weyerman in translation: an 18th century fragment’, in: Dutch Crossings 15 (1981), p. 23-25.
[4] Jacob Campo Weyerman, De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, deel 3 (Den Haag 1729), p. 71.