De heftige scènes van Jan Vos

dinsdag 3 april 2012 – Deze week promoveert Nina Geerdink op Dichters en verdiensten. Een proefschrift over Jan Vos (1610-1667), die als voorbeeld dient van al de broodschrijvers die ook de 17e eeuw zou hebben gekend. Broodschrijverij was dan ook geen uitvinding van de 18e eeuw, betoogt Geerdink.

Jan Vos was een pluimstrijker. Een netwerker. Een baantjesjager misschien ook. In wat academischer bewoordingen: ‘Zijn gedichten speelden een centrale rol in een patronagerelatie met de Amsterdamse regentenelite: hij verleende diensten als stadsdichter en huisdichter en gebruikte zijn gedichten als netwerk- en profileringsinstrumenten.’

De heftige scènes in de toneelstukken van Jan Vos (illustratie) vielen bij tijdgenoten in de smaak maar oogstten gaandeweg steeds meer kritiek. Die kritiek is in de 18e eeuw nog lang niet verstomd. Lucas Rotgans schrijft in zijn Boerekermis (1708) een persiflage op de spektakelstukken van Jan Vos (titelplaat). Vooral diens Aran en Titus moet het ontgelden. Citaat (deel 2, regel 1014 e.v.):

De trotse Thamera, daar Lubbert buur voor speelde,
Quam met een zwynspriet in de grove vuist gelaân,
En keef met Rozelyn en jonker Baziaan.
De woorden liepen hoog. men sprak van geile snollen,
Van horendragers, van bevruchten, en van pollen,
Van ’t bedt t’ontwyen door een boertje van Toskaan.
Maar dit krakkeelen quam de liefjes dier te staan.
De jonge kyver most, om al zyn lebbig praaten,
Zyn leven voor altydt, en zy haar maagdom laaten.

Ook Weyerman moet niets van Jan Vos hebben. De ‘glazenmaker’, zo klinkt het dikwijls denigrerend. Aran en Titus noemt hij consequent Titus en Aran. In zijn Echo des Weerelds beschrijft Weyerman eveneens een boerenkermis, waar toneelspelers ‘op de Dorsvloer van een Boere-schuur het vermaakelyk Treurspel van Titus en Aran zullen opveylen met Drie en een halve uytgehongerde Personagien’:

Een lange Vlegel, die voor Dansmeester scheep kwam om dat hy altoos met roode Pollevyen [schoenen] liep, stont aan het End van de Saal met een opgerolt Billet van een Dorps-Boelhuys in de Vuyst, waar mee hy quansuys de Maat sloeg op het Geknars van drie rampspoedige Violisten, die uyt drie ontstelde Handzaagen zulk een leelyk Muziek uytklonken, dat dat Geluyt my nog jaaren en dagen heeft aangehangen.

¶ Nina Geerdink, Dichters en verdiensten. De sociale verankering van het dichterschap van Jan Vos (1610-1667). Hilversum, Verloren. ISBN 9789087042790. € 29 voor 264 pags (incl. illustraties). — RvV

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.