‘Den Roem van Rhijnlands jeugd’

Berkheij en de vereeuwiging van een dode schaatser – Berkheij 1812-2012 (2)

Uit: Salomon van Rusting, Het schouw-toneel des doods, verçiert met dertig zinnebeelden (1707)

donderdag 9 augustus 2012 – Omdat de Nijmeegse universiteit betrekkelijk jong is, is het ‘oude boekenbezit’ van de universiteitsbibliotheek betrekkelijk bescheiden. Maar aan ijver en ambitie ontbrak en ontbreekt het er niet. Er is veel gekocht en gekregen en je kunt dus in de Nijmeegse UB verrassende vondsten doen.

Zo’n 25 jaar geleden – er was nog geen STCN en met de NCC was het behelpen – zocht ik overal in Nederland en daarbuiten naar een pamfletje over het Journal Littéraire, vergeefs, om het tot mijn verbazing te vinden in Nijmegen. Naast mijn deur dus. Daar moest ik aan denken toen ik naar het werk van Berkheij zocht en in de Nijmeegse UB een respectabele collectie aantrof. Ongetwijfeld de schuld van Robert Arpots, de Nijmeegse conservator oude drukken die in een eerder leven tekende voor Vrank en Vry, de Berkheij-biografie.

Na korte tijd kwam een Berkheij-convoluut ter tafel. Wat is er heerlijker dan een convoluut? Je vindt er wat je niet zocht en een ander voor zichzelf en jou verzamelde.

Nummer tien in het convoluut was een pamfletje van acht bladzijden: Lijkzang in heldendicht, ter nagedagtenis van den beroemden Leydschen schaatsryder Cornelis Fleur, op de laatste bladzijde gesigneerd als ‘Janus Schaatsrijderus V.e.V.’ Dat V.e.V. staat voor ‘Vrank en Vry’, zoals Berkheij veel van zijn werk ondertekende. De Lijkzang, ‘gedrukt ter Nagedagtenis’ is niet gedateerd, maar Arpots dateert de tekst op 1776 en weet te melden dat de betreurde Fleur in januari 1776 overleed. In het boek van Arpots komen we over Fleur en de aan hem gewijde Lijkzang niet meer te weten.

Heel goed heb ik de Lijkzang nog niet bestudeerd, maar wat opvalt is de wanverhouding tussen genre en onderwerp. Een epos over een schaatser? Geen kwaad woord over Rintje Ritsma en Peter Nottet. Heel wat schaatsers hebben een heroïsche status verworven: wie kent ‘de Spijker’ niet of de stilist uit Weesp of de kleine grote man uit Puttershoek? Desondanks lijkt een ‘lijkzang in heldendicht’ me eerder tot het genre van de spotloven (of de paradoxale lofdichten) te behoren dan tot dat van de hagiografie.

Hier richten wij uit IJs, uit blinkend Stroom cristal
Een Grafnaald op, van Sneeuw en hardgestolde Schotzen
Waar op wij beitlen, als in ’t Steen der hardste rotzen,
Den Roem van Rhijnlands jeugd, […] .

De bewoordingen neigen naar het hysterische:

Hy tartte op ’t glibbrig IJs een Vogel in de vlugt,
En hield het Element des Waters voor zyn Lugt.

Maar misschien missen we nu het talent om te lachen om de grappen van vroeger en lachen we nu per ongeluk om wat destijds niet komisch bedoeld was.

Berkheij herdrukte de tekst in hetzelfde jaar 1776 in zijn bundel Gedichten, die in Amsterdam bij uitgever F. de Kruyff verscheen. Het gedicht kreeg in de herdruk hier en daar een andere interpunctie, woorden werden anders gespeld en de ‘Taangeele Indiaan’ werd ‘den Ooster Indiaan’. Berkheij sprak in de inleiding bij de bundel heel stoer over zijn afkeer van taalvitters, maar kennelijk had hij nog wel aan zijn oorspronkelijke tekst geschaafd. DBNL maakte de tekst – jammer genoeg in de oorspronkelijke vorm en helaas (en pijnlijk zat) verre van foutloos – in 2005 toegankelijk. Over Fleur en de Lijkzang later meer. — PA

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.