dinsdag 2 april 2013 – De voorbije boekenweek stond in het teken van de zwarte bladzijden in de vaderlandse geschiedenis. Het zou een week van openbare zelfkastijding worden, waarin de in het verleden onder vaderlandse driekleur bedreven wandaden niet enkel opgebiecht maar zelfs geboet zouden worden. Nederlanders zijn daar niet zo goed in. De gekozen toon is steevast te hoog (‘schande!’). En er hangt altijd het onprettig geurtje van zelffelicitatie omheen: ‘kijk ons toch eens deemoedig en schuldbewust zijn en afstand nemen van onze voorouders, wat waren dat voor een hypocriete sukkels, nee dan wij!’
Op veel ergs had ik me voorbereid, maar het viel mee. Of heb ik te weinig televisie gekeken?
Zou kunnen, want ik had het te druk met de lectuur van Moordenaars van Jan de Witt, een prettig boekje van maritiem historicus Ronald Prud’homme van Reine over de moord op de gebroeders De Witt en hun moordenaars.
Die moord zou volgens de tekst op de achterflap ‘een nationaal drama’ zijn (geweest), maar wat waarachtig dramatisch was, was dat niemand een hand uitstak om het barbarisme te stoppen. Spinoza had op de avond van 20 augustus, de dag van het lynchen, een papier met protest willen ophangen bij de Gevangenpoort, maar het bleef bij een voornemen. Dramatisch was de stilte die neerdaalde na de walgelijke moord en ontering van de lijken. Geen enkel protest.
Prud’homme van Reine heeft nu over ‘de zwartste bladzijde van de Gouden Eeuw’, zoals de ondertitel van het boek luidt, een helder en overzichtelijk boek geschreven, waarin het groeiend isolement van de raadspensionaris en zijn broer goed tot uitdrukking komt. De rancune van Cornelis Tromp en Willem III bewapende de proleten van de Haagse middenstand, zo laat de auteur fijntjes uitkomen.
De positie van Willem III, in die dagen een ambitieuze twintiger die zijn wraak ijskoud serveerde, komt in het boek wat terloops aan de orde. Zoals ook de gedachte aan een complot door de auteur lichtvaardig en gemakzuchtig – in een ongelukkige vergelijking met de moord op John F. Kennedy, die ook aanleiding gaf tot langdurig en zinloos gespeculeer – terzijde wordt geschoven.
Willem III moet van de lynchplannen geweten hebben: de dag ervoor was hij voor topoverleg in Den Haag in het gezelschap van de ‘complotteurs’, op de dag van de moord vlocht hij opzichtig aan een alibi en de maanden erna hield hij de moordenaars voor het blote oog zichtbaar de hand boven het hoofd. Het vuile moordenaarswerk liet hij anderen, maar op een afstandje hechtte hij er zijn goedkeuring aan. De moordenaars beschermde hij enige tijd, maar hij liet ze in de gouden tradities van de maffia na enkele jaren vallen. Zo iemand zou later nog wel eens een goede koning van Engeland kunnen worden. — PA