‘Roem dan op Woltemale!’ (7)

Hendrik Tollens en de traan op Woltemades ‘boerenpij’

Tollensdonderdag 25 juli 2013 – De ongekroonde dichter des vaderlands in de negentiende eeuw was zonder enige twijfel Hendrik Tollens. Het is jammer dat hij zo’n slechte naam heeft. Al járen gaan mijn fijnste lessen over de letterkunde van de negentiende eeuw over hem en zijn ‘Bij den dood van een kamermeisje’. Uiteraard doe ik Tollens, zoals ik me hem als spreker in de volgepakte zaaltjes van het vaderland voor me zie, dan na. Leerlingen moeten soms wel eens oneerbiedig lachen, maar dat is even toegestaan.

Wie in de negentiende eeuw zijn vaderland wilde hekelen, pakte het best Tollens aan. De Rotterdamse verfhandelaar wás de negentiende eeuw. Van der Hoop en Busken Huet verhieven zich dankzij hun verachting van Tollens.

Tollens was beter in bewonderen dan verachten. Zo verheerlijkte hij in ‘Wolraad Woltemade’ een gevoelige en daadkrachtige held. Aan het Kaapse strand zag deze het schip in nood, het ‘zwalpte’, en Woltemade zwoer de ongelukkigen te zullen redden, kost wat kost. Voordat hij in actie kwam, liet hij zich van zijn warme kant zien:

Een enkle traan ontrolt zijn oog,
Uit deernis met hun smart,
En valt hem op de boerenpij
Van uit het edel hart.

Die enkele traan is een nieuw element in het Woltemade-portret: de held is geen rouwdouw (‘row-dow’), maar een gevoelsklant. Maar dan droogt hij toch zijn tranen en grijpt zijn snuivend paard en zet het op een redden. Na enkele succesvolle ritjes gaat het mis als een derde vuist zich aan staart en manen van het paard hecht. Paard, ruiter en drenkelingen zinken en verdrinken, maar geen nood:

Maar uit de kolk, onpeilbaar diep,
Maar uit het vratig meer,
Verheft zich, boven Vorsten-lof,
Held WOLTEMADES eer.

Die eer houdt onverdoofbaar stand,
En kreunt zich tijd noch lot,
En schittert in des nazaats oog
En in het oog van God.

Vratig meer! Onverdoofbaar! Toe maar! Net als bij Strick van Linschoten verrijst de held als het ware uit de dood, in de gedaante van zijn ‘eer’ of in het hart van de overlevenden. En natuurlijk in verzen!

Het gedicht zou opgenomen zijn in Uylenbroeks Kleine Dichterlijke Handschriften, maar ik vond het niet in de eerste twintig ‘Schakeeringen’ – te haastig gelezen? – en wel in de ‘nieuwe beknopte uitgave’ van de Handschriften. Het gedicht, dat vermoedelijk in de eerste jaren van de negentiende eeuw geschreven is, werd in 1857 herdrukt in Tollens’ Verspreide dicht- en prozawerken, samengesteld door G. Engelberts Gerrits. — PA

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.