dinsdag 8 oktober 2013 – Bij al het gedoe rond de spoorverbinding van Nederland met Parijs moet ik vaak denken aan Jean de Booy. Wie kent hem nog, Jean de Booy?
Zonder concurrentie is hij Neerlands grootste Diderotist van de twintigste eeuw. Hij bezorgde gezaghebbende edities van het jeugdwerk van Diderot en bestudeerde iedere snipper papier die licht wierp op de relatie van Diderot met de Republiek.
Bij een vergadering van de Werkgroep 18e eeuw heb ik De Booy wel eens gezien. Hij kwam niet vaak en als hij er was, was hij niet de man die bestuursleden joviaal op de schouder sloeg. Niemand klopte hem op de schouder. Slechts een enkeling sprak hij. Later hoorde ik dat hij met de grootst mogelijke tegenzin dergelijke bijeenkomsten bezocht.
Hij woonde in Roosendaal, omdat de trein naar Parijs er stopte. Weekends bracht hij het liefst in Parijs door. Vakanties vierde hij in de Bibliothèque Nationale, waar hij een plaats bezet hield naast Michel Foucault.
Op de doordeweekse dagen dat zijn baan als leraar hem in Brabant hield, wandelde hij ’s avonds naar het spoor om de trein naar Parijs te zien vertrekken of passeren. Hij kende de treintijden uit zijn hoofd.
De vele veranderingen in de spoorverbinding – Fyra ja Fyra nee – moeten hem nu in Roosendaal volstrekt ontregelen. Een oude man zal hij zijn, maar in de letteren is oud niet erg. Misschien wóónt hij intussen in Parijs en viert hij de Diderot-herdenking op eigen wijze. Ik zou het hem wel gunnen, om in alle rust alle nieuwe Diderot-studies door te bladeren en in noten zijn naam terug te vinden en te weten dat zijn vele werk niet onopgemerkt gebleven is. — PA