Spinoza lezen in De Nietsnut van Frans Kellendonk
maandag 5 mei 2014 – In de fijnzinnige novelle De Nietsnut stuurt Frans Kellendonk zoon Frits Goudvis op pad om zijn vader te zoeken. Onder raadselachtige en verdachte omstandigheden is deze op 52-jarige leeftijd gestorven en de zoon speurt, eigenlijk noodlottig te laat, naar de man die zijn vader was: op zoek naar Lucas Goudvis!
In het begin typeert Frits zijn vader als een man die met allure champagneflessen kon legen, maar toch ook een lezer: ‘Het was zijn gewoonte om aan het begin van de dag een uurtje te lezen’. Zijn zoon had hij opgebiecht dat hij ‘alleen Shakespeare en Tsjechow’ las:
Dat is literatuur voor volwassen mensen. Romans kan ik niet lezen. Al die bêtises. Weet je wat het is met romans? Ze zijn te lang. Weet je wat het is met romans? Het genre is bedoeld om mensen die zelf niets meemaken iets van het grote leven te laten proeven.
Was getekend Lucas Goudvis. Wie dit in een roman of novelle zeggen mag, is een nieuwe Batavus Droogstoppel. De literatuur rekent zo af met haar haters.
De zoon is dan nog genadig: hij ziet zijn vader als een charlatan, als een nietsnut.
Wat hij nu leest, achter de lichtbundel van zijn bureaulamp, met zijn vingers op de voet van het gezellig sprankelende glas champagne, is Spinoza. Hij pakte meestal een moeilijk filosoof uit de kast en las dan een paar willekeurige bladzijden . Niet dat hij er een woord van geloofde; hij deed het alleen om zijn gedachten te disciplineren.
Of het hier nog de gedachten van de vader zijn of al die van de zoon – dat is in de novelle misschien wel de kern van de kwestie: zoon schept vader naar eigen beeld en dat beeld is dan weer ontleend aan de vader -, is moeilijk uit te maken. Dat van die disciplinerende functie van filosofie is hoe dan ook niet slecht gedacht. Al zaait het sarcastisch gebruikte woord ‘gezellig’ twijfel. En ook weer niet, omdat Kellendonk zijn sarcasmen niet gebruikte om afstand te scheppen, maar juist pijnlijke nabijheid: zó was het, zo verschrikkelijk was het.
Maar dan inspecteert de zoon de opengeslagen Spinoza van de vader en ziet de volgende zin onderstreept: ‘De Blijheid welke voortspruit uit de voorstelling dat iets dat wij haten vernietigd of door enig kwaad getroffen wordt is niet zonder enige Droefheid.’ Waarbij de vader in de kantlijn met potlood heeft aangetekend: ‘ook omkeerbaar?’
Die notitie plaats de zoon dan weer voor vraagtekens. Van de zo gewenste disciplinering van de geest komt met dit intellectuele foefje niet veel terecht. Vader Goudvis laat zich hier als lezer van Spinoza’s Ethica kennen als een onverbeterlijke wijsneus annex zwetsnek. Of is ook dat, zoals heel veel, ‘omkeerbaar’ en zijn we getuige van een staaltje Spinozakritiek? — PA