The purpose of satire, it has been rightly said,
is to strip off the veneer of comforting illusion and cosy half-truth,
and our job, as I see it, is to put it back again.
[Michael] Flanders en [Donald] Swann,
At the drop of another hat (1964)
AAN DE VOLHARDENDE LEZER
Het is een goed (achttiende-eeuws) gebruik om na de 52ste aflevering van een wekelijks periodiek de reeks tot een afgerond geheel te maken door de lezer een titelpagina en een voorwoord aan te bieden. Die gewoonte grijp ik aan om een paar opmerkingen aan de afleveringen toe te voegen.
Niet alles is wat het lijkt. Ik heb wel de wandelingen en de foto´s gemaakt, maar de publicaties op de site zijn niet echt mijn werk. De redactie heeft de plaatjes omgezet in een toonbaar geheel, de ruwe teksten omgewerkt tot leesbare verhalen, er veel fouten uitgehaald en allerhande wetenswaardigheden en leuke verwijzingen aan toegevoegd. Dank daarvoor!
Ik heb geprobeerd minder bekende objecten te laten zien. Vaak heb ik ervoor gekozen details te tonen in plaats van hele gebouwen of voorwerpen. Soms was dat omdat het gebouw in zijn geheel niet of vertekend in beeld zou komen.
Maar meestal deed ik dat ook in de hoop dat het zien van een bijzonder detail de kijkende lezer nieuwsgierig maakt naar het geheel. Bovendien: op het internet is vaak al een totaalafbeelding te vinden dus waarom daarvoor extra moeite doen?
Het spreekt vanzelf dat interieurs en gebruiksvoorwerpen veel minder aan de orde gekomen zijn. Veel achttiende-eeuwse gebouwen kun je immers niet eens binnengaan: de meeste gefotografeerde objecten zijn particulier bezit, kerken zijn meestentijds gesloten en een aantal kleinere musea blijkt seizoensgebonden of heel beperkte openingstijden te hebben.
De achttiende eeuw is me altijd voorgesteld als een periode van economische teruggang. Al rondwandelend heb ik me afgevraagd hoe goed of slecht achttiende-eeuwers het gehad hebben. Ik heb geen goed antwoord op die vraag. Je ziet immers niet wat er allemaal verdwenen is. En al helemaal niet waarom en wanneer iets verdwenen is. Overstromingen komen in meerdere afleveringen aan de orde, maar over de paalworm, de veepest en de pokken heb ik niets geschreven. De huizen, stallen en gedenktekens die nog te zien zijn, vertegenwoordigen de allerarmsten niet. Maar ontegenzeggelijk hebben veel mensen zich door de jaren van de achttiende eeuw heen geslagen, en een acceptabel leven gehad.
Ik vraag me af of het overal zo slecht ging. Met de visserij ging het in onder andere Geertruidenberg, Drimmelen en Middelharnis pas rond 1800 bergafwaarts. Aan bijna alle Zeeuwse kerken die ik gezien heb werden in de loop van de eeuw nieuwe portalen gebouwd. Deed men dat omdat er oude portalen op instorten stonden, of om bij God af te kopen dat er nog meer ellende zou neerdalen? Of ging het er misschien juist redelijk goed? Wie bekostigden ze eigenlijk: de hele gemeente, of alleen de ambachtsheer?
En verschilde de welvaart per regio? Ik heb bij het plannen van mijn wandelingen meestal gekeken of er achttiende eeuw op mijn pad zou kunnen komen. Natuurlijk speelden bereikbaarheid en afstand een rol, en mogelijk ook onkunde, maar het zal toch geen toeval zijn dat er maar één aflevering aan Drenthe gewijd is.
Een aanblik kan misleidend zijn. Dat begon me eigenlijk pas wandelend te dagen, en een mooi voorbeeld daarvan komt dan ook uit een van mijn latere wandelingen. Er is een flink verschil tussen de façade van dit huis in Krommenie en de nokhoogte en dakvorm die erachter te vinden zijn.
Ik weet niet hoe vaak ik onderuit gegaan ben: ik kan alleen een voorbeeld geven van een valkuil waar ik net níet ingevallen ben. In het museum van Schokland liggen buiten een aantal fragmenten van grafstenen.
Ik was blij verrast een fragment te treffen met het jaartal 1762 en meende het te kunnen tonen als restant van een van de afgebroken kerken daar. Maar nadat ik mijn foto genomen had zag ik het grotere beeld, en sloeg de twijfel toe. Er was op Schokland toch geen joodse begraafplaats geweest?? Navraag bij een medewerkster leerde me dat de fragmenten ooit van elders gehaald waren om er de dijk mee te verzwaren. Ik had dus wel een stukje achttiende eeuw op Schokland gevonden, maar het verhaal erbij was heel anders dan ik eerst dacht.
Is alles wat in de afleveringen terechtgekomen is puur achttiende-eeuws? Vaak is er verbouwd, gerestaureerd, geknutseld, of geknoeid, en nog veel vaker is er gesloopt.
Er zijn negentiende-eeuwse kozijnen in gezet, en de voordeur is van het midden naar opzij geschoven.
Er is een kans dat zich achter de voordeur zeventiende-eeuwse houten balken bevinden, maar ook een kans dat er een betonnen vloer ligt. Er zouden binnen Zweedse meubels kunnen staan, met cd’s naast achttiende-eeuwse boeken.
Ten slotte: ik ben er in mijn rubriek aan voorbij gegaan dat er in de achttiende eeuw ook allerhande zaken te zien waren die al vóór 1700 waren neergezet. Van één zo’n object wil ik toch wel een plaatje laten zien: de gedenknaald voor de schilder Maerten van Heemskerck in Heemskerk. Die dateert uit de zestiende eeuw, maar had in een verhaal over obelisken in Nederland zeker een plaats verdiend.
Ik houd het bij deze 52 afleveringen. Het was leerzaam een keer de druk van een jaar lang wekelijks kopij te moeten leveren meegemaakt te hebben. Maar één jaar is daarvoor wel genoeg. En veel écht nieuw materiaal – nog niet eerder getoonde soorten objecten en typen gebouwen – zou ik niet meer aan kunnen dragen. Bovendien: u lijkt me best in staat zelf de achttiende eeuw om u heen te ontdekken.
Nogmaals: niet alles is wat het lijkt. Een troost is natuurlijk dat er ook uit veel andere jaren mooie dingen te zien zijn. De plaatjes op de titelpagina komen uit de stad Utrecht, maar er zit geen achttiende-eeuw bij. Ik wens u veel mooie wandelingen! — JF