maandag 23 juni 2008 – In de Volkskrant van 21 juni 2008 vindt men een interview door Peter Giesen met Wijnand Mijnhardt, naar aanleiding van diens recente oratie als hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis te Utrecht.
In dat interview zegt Mijnhardt behartenswaardige dingen. Zoals:
‘Ik geloof niet zo in de specifieke waarden van de Verlichting. Voor mij is Verlichting vooral de gedachte dat er een publieke ruimte bestaat, met een publiek debat waaraan iedereen mag deelnemen, mits hij bepaalde randvoorwaarden in acht neemt.’
Herkauwer bekeek echter met aarzeling de volgende passage:
‘Ironisch genoeg had de Gouden Eeuw, die tegenwoordig vanuit nationalistisch perspectief weer veelvuldig in herinnering wordt geroepen, een sterk kosmopolitisch karakter. Na 1730 zette het verval in, volgens Mijnhardt mede door een closing of the Dutch mind. De Republiek dankte zijn vooraanstaande intellectuele positie niet in de laatste plaats aan de vele prominente ballingen. Na 1730 ontstond steeds meer een nationale cultuurgemeenschap, waarin de Nederlandse taal een belangrijke rol speelde. Nederlandse intellectuelen ergerden zich in toenemende mate aan ‘vreemde’ denkers die zij als een bedreiging voor de culturele eigenheid zagen. ‘De luiken naar buiten zijn dicht gegaan. In de loop van de 19de eeuw hebben grote intellectuelen, zoals Multatuli en Busken Huet, het hier ook niet uitgehouden. Multatuli zwierf door Europa, Huet ging naar Parijs’.’
Eh… dit gaat wel heel snel. Er is heel wat voor te zeggen voor de stelling dat het na 1730 allemaal wat minder spectaculair wordt. Men vindt een merkwaardige windstilte in de Republiek tussen 1730 en 1775. Misschien dat men dan bezig is (bijvoorbeeld in die genootschappen, weet u nog wel?) aan allerlei moralia die de nieuwe soort mens nodig heeft? Die zich dan weer iets later, in de Republiek juist op spectaculaire wijze, uit in die drang naar politieke en maatschappelijke hervormingen?
Dat alles lijkt mede het gevolg van – niet alleen maar die Oudheid, niet alleen maar die kerk – de verlichte aandacht voor de (eigen) werkelijkheid ten gevolge zodat er rond 1700 overal zoiets voorvalt als een ‘Battle of the Books’ waarbij de eigen taal verdedigd wordt. Anders gezegd: de eigen ervaring, op de eigen taalmanier verwoord, wordt even belangrijk als het klassieke erfgoed.
Dat is een ontwikkeling die niet gefundeerd is op vrees voor buitenlanders. Die ontwikkeling van het eigene gaat in volle vaart door tot ongeveer 1810, en tot de napoleontische repressie. Indien er sprake is van een ‘closing of the Dutch mind’ moet men die eerder vinden in de echte 19e eeuw – waar Potgieter terecht zijn Jan Salie vindt.
Tussen haakjes: Multatuli een intellectueel? Dat is wel erg veel gezegd. Multatuli is een weergaloos schrijver, maar zijn algemene ontwikkeling en kennis stelt nauwelijks iets voor. Zijn kennis van de achttiende-eeuwse schrijvers en denkers bijvoorbeeld is min of meer verwaarloosbaar (Herkauwer heeft ergens een cahier liggen waarin hij alle plaatsen heeft opgetekend waar Douwes Dekker bronnen uit die tijd noemt). Even kort door de bocht: dat komt voornamelijk neer op kennis van La Rochefoucauld en wat tweedehands toneelschrijvers. De hele idee dat hij het hier niet kon uithouden (zonder daar van alles bij te betrekken, zoals schulden en wat niet al) is een beetje vreemd en er bij de haren bijgesleept.
Herkauwer