woensdag 16 september 2009 – Welkomstwoord voorafgaand aan de lezingen in het Zeeuws Archief (vervolg)
Zeeuwse kolen. Uit het niets haalt Weyerman er ineens Zeeuwse kolen bij.
Bij Weyerman moet de lezer altijd verdacht zijn op alledaagse uitdrukkingen die woordenboekschrijvers niet hebben begrepen of domweg altijd over het hoofd hebben gezien. In het WNT zul je de specifieke betekenis van kolen niet snel aantreffen, maar tijdgenoten van Weyerman wisten meteen dat er met die Zeeuwse kolen méér werd bedoeld dan bloemkolen, rode kolen of wat voor kolen dan ook.
Kolen associeerden ze met erotische escapades. Van kool eten word je winderig. De buik zet op. Ook in overdrachtelijke zin, want kinderen komen immers komen uit de kool. Verder kunnen mannen een kooltje stelen. Daarbij is het hun echt niet alleen te doen om het gloeiende kooltje in het vuurtestje, onder de verkleumde voetjes van een schone maagd.
Mosselen hebben een vergelijkbare erotische betekenis. Zo noemt Weyerman een bordeelhouder een ‘manufakturier in mossel schelpen’. En ook oesters staan bekend om hun zinnenprikkelende eigenschappen. Maar wat te denken van het volgende, smerige tafereel van een Zeeuwse oester die zo lang op het droge heeft gelegen dat de mieren er hun eitjes in hebben gelegd:
Een derde [chimist] ontleede een Zeeusche Oester, die in de Kraam verwaarloost was door een Fransche Kraambewaardster, na dat hy reeds ses Maanden onleedig geweest was, om den Beweegreden der Naarstigheyt na te speuren, in een Ons Mieren Eyers. (1)
_________
(1) Ontleeder der gebreeken, 12-3-1725, p. 170.