Biografie Weyerman

Weyerman: luis in de pels van de Verlichting

1677
Op 9 augustus bevalt Elisabeth Someruell, marketentster van beroep en echtgenote van de militair Hendrick Weyerman, van een gezonde jongen. Jacobus is de naam die hem gegeven wordt bij de doop, vermoedelijk in het legerkamp voor Charleroi.
De kleine Jacob krijgt de naam Campo mee, volgens overlevering als hommage aan kapitein Campo Plantines. Lysbeth, of Lys, zoals Elisabeth Someruell genoemd wordt, kent deze kapitein uit de tijd dat ze zich als man had verkleed om dienst te kunnen nemen in het leger. Campo Plantines zou haar commandant zijn geweest.

Campo zal zich ontpoppen als vrijbuiter en levensgenieter. Mede dankzij de roman Het leven van Johannes Wouter Blommesteyn (1816) van Adriaan Loosjes Pzn gaat Weyerman de geschiedenis in als de ‘ambassadeur der Labberlotten’, het toonbeeld der nachtbrakers, pierewaaiers en schuinsmarcheerders. Hij is de enige Nederlandse schrijver van wie we niet alleen zijn gezicht maar ook zijn achterwerk kunnen bewonderen.

Maar afgezien van nachtbraken: het multitalent Jacob Campo Weyerman kan ook schilderen. En vooral: schrijven!

Weyerman als ambassadeur der Labberlotten. Cornelis Troost, ‘De misleyden’. De ambassadeur der Labberlotten vertoont zich voor het venster van de herberg ’t Bokki in de Haarlemmerhout (Coll. Rijksmuseum).

1678
De kleine Jacob Campo Weyerman woont in ’s-Hertogenbosch bij zijn moeder Lysbeth Someruell en haar halfzuster Maria Stoffelen. Campo’s moeder is vrijwel zeker van Schotse afkomst en moet haar zoontje vertrouwd hebben gemaakt met haar moedertaal.

1680
Op 17 oktober vertrekt Lysbeth Someruell naar garnizoensstad Breda.

1683
Of de zaken goed gaan, is onduidelijk. Lysbeth levert vanuit een legertent wijn en etenswaren aan de soldaten buiten de stadspoorten van Breda. Binnen de stad exploiteert ze een eethuisje.
Maar ze krijgt schulden. Zoveel zelfs, dat haar goederen worden geïnventariseerd en vermoedelijk verbeurd verklaard.

1690
Daarna keert het tij. Lysbeth koopt een huis aan de Grote Markt van Breda en verschaft zelfs leningen aan burgers en militairen. De 13-jarige Campo wordt door zijn moeder en haar halfzuster in hun testament aangewezen tot enige erfgenaam. Kennelijk is hij door de twee vrouwen opgevoed want zijn vader is als militair in het Staatse leger vrijwel altijd buiten de stad.

1691
Waar Campo op school gegaan is, weten we niet. Wel is bekend dat hij in Breda tekenles krijgt van beeldhouwer Frank P. Verheijden. De Bredase kunstschilders Van de Leur en Ferdinand van Kessel, en nadien de Antwerpse bloemschilder Simon Hardimé, brengen Campo de beginselen van de schilderkunst bij.

Leerjaren van Weyerman

1692
Met deze schilderlessen is de opvoeding echter nog niet compleet. Campo spreekt al Nederlands en Engels, en heeft inmiddels bij schoolmeester Antoine Courtin ook Frans geleerd. Nu gaat hij naar de Latijnse school in in de Nieuwstraat te Breda.

1694
Hendrick Weyerman voelt zijn einde naderen en laat in Breda een testament opstellen. Jacob Campo, inmiddels 17 jaar oud, krijgt zijn moeder als voogdes toegewezen. Na het overlijden van zijn vader kan hij rekenen op 1250 gulden.

1695
Toch duurt het nog even voordat Hendrick Weyerman overlijdt. Op 24 juni wordt hij in de grote Kerk van Breda begraven.
Volgens Kersteman, Weyermans fantasierijke eerste biograaf, zouden de hormonen de 18-jarige Campo al parten spelen: moeder Lysbeth betrapt hem in zijn atelier op ontuchtige handelingen met een schildersmodel. Dit waarschijnlijk apocriefe verhaal past bij het latere onuitwisbare imago van Campo als schuinsmarcheerder.
Zeker zijn we van het vertrek van Campo uit Breda. Hij verlaat de Latijnse school en verhuist naar ’t Woudt, een piepklein dorpje onder de rook van Delft. Daar neemt hij zijn intrek bij dominee Petrus Sandvoort, door zijn Bredase afkomst vermoedelijk een oude bekende van de familie Weyerman-Someruell. De predikant geeft Campo les in Hebreeuws, Grieks, theologie, filosofie, antieke geschiedenis, wis- en sterrenkunde.
Twee keer per week loopt Campo naar Delft om schilderlessen te nemen bij Thomas van der Wilt.

1699
Omstreeks Pasen 1699 is Campo teruggekeerd naar Breda, waar hij met zijn moeder woont in het huis Het Moriaentjen. Het lijkt erop dat hij in de voetsporen van zijn vader wil treden, want enkele dagen voor Kerst blijkt hij als kadet in het regiment van kolonel Lauder te zijn gevonnist door de Bredase krijgsraad. Campo heeft een conflict met Anneken van Ghils, een slagersvrouw uit Breda met een dubieuze reputatie, over het forse bedrag van 119 gulden en 7 stuivers. Door deze affaire is het met zijn carrière in de krijgsdienst snel gedaan.

1700
Omstreeks de eeuwwisseling bivakkeert Campo in Brugge. Hij beroemt zich later, in zijn Ontleeder der gebreeken, op zijn liefdestriomfen bij de talloze ‘Bed-najaaden’ die de stad rijk is. Vooral Brugse Anna weet hem de ‘Lentevlam’ te ontvonken, maar vele andere liefjes zullen haar volgen.

1701
Intussen is zijn moeder, op dat moment nog steeds voogdes van de 24-jarige Campo, bij de Hoge Krijgsraad in Den Haag in hoger beroep gegaan tegen het vonnis door de Bredase krijgsraad. Met succes, zo blijkt.

1703
In Breda legt Weyerman het aan met de dochter van de eigenaresse van Het Moriaentjen. Op 27 juli 1703 wordt namelijk de onwettige zoon van Jacob Campo Weyerman en Catharina Snep ten doop gehouden. In het doopregister wordt als naam genoteerd: Jacobus Weidermans.

1704
Ook in Antwerpen speelt Campo de bon-vivant. Daar heeft hij naar eigen zeggen een kortstondige affaire met de Spaanse Donna Maria Agatha y Andrade. Weyerman beschrijft haar later als een juffer van 36 à 40 jaar oud. ‘Zy was maager en tamelyk getaant, en geleek eenigszins na een oude Kerklamp, door den rook van zwaarmoedige olie bezwalkt.’ Het weinig flatteuze uiterlijk wordt nog versterkt door haar armen die volgens Weyerman als balken zo dik waren. ‘Haare vingers waaren poeselig gelyk als de ebbenhoute klossen der speldewerksters.’

Weyerman vertrekt naar Londen

1704
In dit jaar zet hij voor het eerst zijn schreden op het literaire pad. Hij werkt als correspondent voor de Antwerpsche post-tydinge van Hendrik Aertssens. In zijn weekblad de Echo des weerelds schrijft Weyerman later dat hij dankzij deze Antwerpse courantier de kunst van het liegen onder de knie heeft gekregen: ‘Ik ben zo verhart geworden in ’t Liegen, in die Dienst, dat ik myn Brood zou konnen winnen als valsche Getuygen voor alle de Rechtshoven van Normandyen’.
Als een heuse ‘Wanderbube’ trekt Weyerman van stad naar stad. Waarschijnlijk is hij op acquisitiepad, op zoek naar opdrachtgevers voor wie hij schilderstukken kan maken. Vanuit Den Briel maakt hij de oversteek naar Londen, waar hij Brabantse en Hollandse schilders een bezoek brengt. Hij vindt werk in het atelier van de beroemde Godfried Kneller, wiens schilderijen hij mag voorzien van bloemen, fruit, vogels en vlinders.

1705
Maar Campo heeft weinig rust in het lijf. Een jaar later immers treffen we hem aan in Oxford, waar hij geneeskunde studeert. Enig bewijs van inschrijving aan de universiteit is echter niet teruggevonden, dus met de studieijver, waar hij zelf gewag van maakt, zal het zo’n vaart niet hebben gelopen.
In Brugge, bij Jacob Bernaarts, verschijnt zijn kluchtspel Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier. In Gent ziet – waarschijnlijk eveneens in 1705 – zijn Democritus en Heraclitus Brabantsche voyage het licht.
En in Breda – Abdera, zoals Weyerman altijd gekscherend schrijft – verschijnt vermoedelijk ook in 1705 het kluchtspel De gehoornde broeders ofte vrouwelyk bedrog.

1706
In het verre Breda heeft Lysbeth Someruell zich ontfermd over het verlaten liefje van haar zoon, Catharina Snep, en hun beider onwettig zoontje. Op 1 maart legateert ze het bastaardje 1000 gulden.

In kunstenaarskringen

1706
Het is niet duidelijk of Weyerman dit jaar Breda aandoet en zijn moeder persoonlijk heeft overgehaald voor zijn zoontje te zorgen. Later beschrijft hij wel hoe hij in 1706 in Harwich een vrolijke nacht doorbrengt, wachtend op een doorreisvergunning. Hij wil met de pakketboot terug naar Holland.

1709
Bloemstuk van Weyerman.Weyerman reist andermaal naar Londen. Hij schildert daar vele grote stukken maar ook kabinetstukken, die hij aan welgestelde lieden verkoopt. Later pocht hij dat hij Queen Ann persoonlijk twee spiegels heeft overhandigd, door hem beschilderd met bloemen, fruit en vlinders. Hij trekt te paard door Engeland en verdient zijn brood door voor adellijke personen te schilderen. In de winter is hij echter weer teruggekeerd naar de Republiek. Hij verblijft in ’s-Hertogenbosch.

1710
In Den Bosch houdt Weyerman zich op in kunstenaarskringen. Zo heeft hij contact met de notabele, bloemenkweker en schilderijenhandelaar Lambert Pain et Vin, in wiens opdracht Weyerman enkele bloemstukken schildert. Ze gaan niet echt als vrienden uit elkaar, want wanneer Pain et Vin in 1718 bankroet gaat, richt Weyerman heel wat scherpe satirische pijlen op zijn voormalige opdrachtgever. In de schilder Johann Friedrich Bodecker vindt hij een geschiktere kameraad. Hij stelt zelfs zijn atelier ter beschikking voor een expositie van de portretten van Bodecker.

1712
Weyerman woont in Delft, waar hij opnieuw in kunstenaarskringen verkeert. Hij verkoopt er een bloemstuk aan de beroemde Delftse kunstliefhebber Valerius Röver. In Amsterdam verschijnt intussen de tweede druk van zijn kluchtspelen uit 1705. Het is duidelijk: het publiek smult van wat er uit zijn pen vloeit.

1713
Weyerman woont in Bodegraven, bij de dichtende en schilderend schout Daniël van Beke. Van daaruit reist hij op 26 april naar Rotterdam, om er een kunstveiling bij te wonen. In Amsterdam ziet het blijspel De Hollandsche sinnelykheid het licht. Het is dermate populair dat er in 1717 een nieuwe editie van verschijnt. Eind juni zit hij in Breda. Daar blijkt Weyerman opnieuw een dame aan de haak te hebben geslagen. Deze keer lijkt het menens. Op 30 juni doet hij in Breda een trouwbelofte aan Johanna Ernst.

1714
Maar vooralsnog stapt Weyerman niet in het huwelijksbootje. Daarvoor moet Johanna Ernst nog tot 1727 wachten.
Op 2 mei schrijft Weyerman zich in Leiden als student medicijnen in. Hij is dan 37.
Vermoedelijk is het in dit jaar dat hij door Felix de Klopper, de courantier van de Leydse courant, als journalist wordt ingehuurd. Johannes le Francq van Berkheij memoreert vele jaren later hoe zijn grootvader, eveneens werkzaam voor de krant, Weyerman tegenkwam. Deze ‘hielp ook al eens meê, dog dit was meest Scherts op de Franschen of op de Engelsche Torrijs en Whigs; ook kreeg den een en anderen Particulier wel eens een veeg uit de pen’.

1715
Met de studie is het snel weer gedaan. Op 22 mei laat hij in de rooms-katholieke kerk te Breda de kleine Jacobus Weyerman dopen: niet het kind van Catharina Snep maar van Johanna Ernst. Het lijkt erop dat Campo een huiselijk leven tegemoet gaat, want hij wordt inwoner van Breda genoemd.

1717
In dezelfde kerk te Breda wordt op 9 mei de tweede zoon van Jacob Campo Weyerman en Johanna Ernst gedoopt: Henricus. Weyerman verdient de kost als hofschilder van prins Willem van Hessen, gouverneur van Breda. Hij is nog steeds in de kunsthandel actief.

1718
De rust is weer voorbij. Weyerman vertrekt begin van het jaar naar Rotterdam en bezoekt er enkele kunsthandelaren. In maart is hij in Londen waar hij getuige is van een terechtstelling op Tyburn.

1719
Terug op het vasteland volgt Weyerman in Antwerpen schilder- en beeldhouwlessen.

1720
Daarna wordt Rotterdam zijn woonplaats. Voor het eerst probeert hij ook als broodschrijver geld te verdienen. Hij is in goede doen, zo lijkt het, want bij monde van zijn alias, de Rotterdamsche Hermes, zegt hij te wonen in het kasteeltje Leeuwenburg aan de Oudedijk. Niet met een vrouw, wel met kater Louw.
Het is in deze stad dat Weyerman met zijn eerste satirische tijdschrift begint: De Rotterdamsche Hermes. Nog vele tijdschriften zullen volgen.

Weyerman als vertaler en journalist

1721
Weyerman begint in Amsterdam met zijn Amsterdamschen Hermes. Tussendoor doet hij ook Den Haag aan.

1722
Na Donna Maria Agatha y Andrade, Catharina Snep en Johanna Ernst valt Weyerman nu voor Adriana Simons-De Visscher. Hij trekt bij haar in op Rotsenburg, aan de Vaartse Rijn, beneden Utrecht. De Stichtse buitenplaats is een krakkemikkig gebouw, als we Weyerman mogen geloven, waar de wind dwars door heen blaast.
De affaire met Adriana Simons is van lange duur. Tijdens zijn verhoor, na zijn gevangenname in 1739, zegt hij dat hij van 24 augustus tot en met 20 november 1729 met haar in de Spuistraat te Den Haag heeft gewoond. Zijn geheugen heeft hem hier wel in de steek gelaten, want Adriana is al op 5 april van dat jaar overleden.

1723
Op 1 februari wordt moeder Lysbeth Someruell in Breda begraven. In Amsterdam zet Weyerman zijn carrière als weekbladschrijver voort. Direct na het laatste nummer van de Amsterdamschen Hermes begint hij met de Ontleeder der gebreeken. Het blad wordt op 25 oktober in Rotterdam verboden, maar verschijnt desondanks twee jaar lang.

1725
In totaal verblijft Weyerman twee jaar in Breukelen. Hij laat zich portretteren door de schilder Cornelis Troost. Van het medaillon vervaardigt Arnold Houbraken een gravure. Het is niet bekend of Weyerman als vader van de bruidegom aanwezig is bij het huwelijk van zijn bastaardzoon Jacob, op dat moment 25 jaar oud, op 20 oktober in Delft.

De broodschrijver aan het werk

1725
Ruim een week na zijn trouwdag ligt in Amsterdam een nieuw tijdschrift op de pers: Den echo des weerelds. Intussen is hij ook begonnen met de vertaling van Henry Care’s Weekly pacquet of advice from Rome restored tot de driedelige Historie des pausdoms.

1726
Nog steeds in Breukelen. Weyerman is als schrijver goed op dreef. Hij heeft Den echo des weerelds onder handen, de Historie des pausdoms en ook de Maandelyksche ’t zaamenspraaken tusschen de dooden en de levenden.
Hij moet zich in dit jaar reeds hebben gerealiseerd hoeveel macht een scherp geslepen pen geeft aan een schrijver. In zijn Echo des weerelds kondigt hij aan een biografie te zullen schrijven van de Bataafsche Koriska: niemand minder dan Anna Bruynsteen, weduwe Pestalozzi. Deze ‘Tonneelpoes’ woont op de hofstede Meer en Hoef, een uur gaans te paard verwijderd van de woonplaats van Weyerman. Anna Bruynsteen blijkt Weyerman tegen betaling van twee zilveren kandelaars te kunnen doen afzien van zijn plannen. Deze chantage wordt Weyerman bij zijn verhoor in 1739 zwaar aangerekend.

1727
Vanaf februari woont Weyerman in huize Meer en Hoef, het buiten dat door Anna Bruynsteen inmiddels is verlaten. Later krijgt hij met de huisbaas een conflict over achterstallige huur. Die zal aanzienlijk zijn geweest, want volgens een advertentie is het een flinke buitenplaats met zes kamers, een stal voor zes paarden, een koetshuis, hooizolder, speelhuis, een boomgaard en andere tuinen.
In Breukelen-Nijenrode trouwt hij dan eindelijk, op 31 maart. Veertien jaar heeft Johanna Ernst op zijn ja-woord moeten wachten. Zijn kinderen Jacobus en Henricus zijn bij de huwelijksplechtigheid aanwezig.
Zijn schrijfwerk gaat intussen gewoon door. Hij maakt twee jaargangen van Den echo des weerelds vol en ook ligt er nieuw vertaalwerk uit het Engels op zijn schrijftafel. Dit wordt De voornaamste beweegredenen en omstandigheden die aanleyding hebben gegeeven aan Moses Marcus tot het verlaten van den Joodschen, en tot het aannemen van den kristelyken godsdienst.

1728
Een onrustig jaar voor het gezin Weyerman. Onverwacht duikt het op in Amsterdam, op de Reguliersgracht, tussen de Keizersgracht en de Vijzelstraat. Het heeft Meer en Hoef verlaten, zo schrijft Weyerman zelf, omdat het er te vochtig is en hij last heeft gekregen van malaria. Maar zijn conflict over de huur duidt erop dat hij er eigenlijk boven zijn stand leeft.
Op 2 juli 1728 laat Weyerman de waard van herberg De Brakke Grond – een etablissement waar ook boeken worden verhandeld – aangifte doen van het overlijden van een dochtertje: Johanna Jacoba Weyerman. Uit de belasting die voor de begrafenis wordt betaald, blijkt dat Weyerman enige staat voert en bepaald niet armlastig is. Twee jaar later zal er opnieuw een dochtertje worden geboren, wederom met de naam Johanna Jacoba.
In Den Haag verschijnt op 27 september het eerste nummer van De doorzichtige heremyt. Het weekblad bestaat slechts een klein half jaar maar beleeft wel – zij het een kleine veertig jaar later – een volledige tweede druk.

1729
In dit jaar blijkt Weyerman te wonen in de Lombaertsteeg, eveneens in Amsterdam. Na beëindiging van De doorzichtige heremyt doet hij een nieuwe poging om de lezers aan zich te binden. Deze keer met De vrolyke kourantier. Het in Den Haag uitgegeven blad blijkt echter een misser. Na twee nummers houdt hij er al mee op. Zit hij te ver weg van zijn uitgever? Hoe dan ook, voor Den vrolyke tuchtheer, die in juli van start gaat, heeft hij drukker-uitgever Joris van der Woude ingeschakeld. Die woont bij hem in de straat. Toch laat hij Den Haag niet helemaal los, want bij een aantal gerenommeerde uitgevers uit de hofstad verschijnt dit jaar de rijk geïllustreerde Levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen.

1730
Op 18 mei wordt Johanna Jacoba Weyerman gedoopt in de Oude Kerk te Amsterdam, dochter van Johanna Ernst en Jacob Campo Weyerman. In hetzelfde jaar beëindigt Weyerman zijn Vrolyke tuchtheer; het blijft bij één jaargang. Hij heeft grootse plannen voor een nieuwe productie, zo blijkt uit een advertentie: De Ontleedkunde der Hartstogten; de Vertellingjes van Monsr. de la Fontaine, in Nederduytse Vaerzen vertaelt; de Gezangen van Anakreon en Sapho; de Kronyk der Paruyken; het Blyspel van Amphitrion, of de twee Sosias; te gelyk met eenige ongemeene Leevensbyzonderheden des Schryvers.
Vier delen maar liefst, maar ze zijn nooit als zodanig verschenen. Wel heeft Weyerman stukken tekst hiervan ingelast in latere geschriften.

Overmoedig

1730
Het vertaalwerk gaat intussen gewoon door. In Amsterdam verschijnt zijn Merkwaardige levensgevallen van den beruchten kolonel Chartres, een biografie van een ‘ripper’ wiens proces ook de Nederlandse kranten heeft gehaald.

Onschuldig plattelandsmeisje wordt hartelijk ontvangen door een hoerenmadam. In de deuropening kijkt kolonel Charteris grijnzend toe (William Hogarth).

Verder komt Weyerman met een serieus klinkend werk over sodomievervolgingen: de Godgeleerde, zeedekundige en historiesche bedenkingen over den text des apostels Pauli en dezelfde bedenkingen maar dan Over den text der Spreuken Salomons.

1731
Een nieuwe vertaling ziet het licht: de fel anti-katholieke Leevens van den paus Alexander den VI. en van zyn zoon Caesar Borgia. Weyerman woont zelf in Amsterdam maar het boek verschijnt in Rotterdam. In juli blijkt hij met een nieuwe uitgever in zee te zijn gegaan. Zijn Laplandschen tovertrommel verschijnt in Utrecht, bij Willem Kroon.

In Den Haag brengt Weyerman een bezoek aan de Maagdenburgse nep-baron Johann Heinrich van Syberg. Deze beweert de Steen der Wijzen in zijn bezit te hebben, waarmee hij goud kan maken en zieken genezen.

1732
Weyerman bezoekt in juni een groot feest op Meerrust, een buitenhuis bij Zoetermeer. Gastheer is meester-oplichter baron van Syberg.

1733
Met een zware schuldenlast verhuist Weyerman naar de vrijplaats Vianen, dichtbij Utrecht. In januari verschijnt daar, deze keer bij Anselmus Muntendam, een werk van Weyermans hand: het tijdschrift Den kluyzenaar in een vrolyk humeur. Het bestaat een half jaar. Het is opgedragen aan baron van Syberg, wiens oplichterspraktijken inmiddels ook door anderen worden doorzien.
In maart verschijnen in Utrecht, nu bij Jacobus van Lanckom, De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg, een satirische pseudo-biografie waarin de lezer wordt gewaarschuwd tegen bedrog en lichtgelovigheid. Het werk wordt voorafgegaan door een Voorloper, waarmee hij zijn lezers alvast enthousiast maakt voor de beruchte kwakzalver. Met zijn toneelstuk Den Maagdenburgsche alchimist (Utrecht, Jurriaan van Paddenburg en Anselmus Muntendam) beent hij zijn onderwerp, de oplichterspraktijken van Syberg, nog verder uit.
In Vianen blijkt Weyerman ineens de schilderskwast weer ter hand genomen te hebben. Een jachttafereel dit keer, maar kenners betwijfelen of dit schilderij van Weyerman is. Hij schilderde immers alleen bloemstukken.

1734
Een onrustige periode breekt aan, die zal eindigen met de gevangenneming, veroordeling en de levenslange straf in de Gevangenpoort te Den Haag. In juni laat Weyerman in Amsterdam, op eigen kosten, Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des pausdoms verschijnen. Het is opgedragen aan de drossaard van Stad en Lande van Vianen.

De inkt wordt bijtend

1735
Weer probeert Weyerman een nieuw tijdschrift in de markt te zetten. Den adelaar (Amsterdam, J. Loveringh e.a.), begint in februari maar na negen nummers gaat het al in mei ter ziele.

1736
Nu probeert Weyerman het met Den Talmud ofte overzeldzaamen Joodsche vertellingen (’s-Gravenhage, Cornelis de Ruyt). Het blad heeft een levensduur van nog geen twee maanden. Op 27 februari verschijnt het laatste nummer.

1737
Weyerman schrijft zich voor de tweede maal in als student medicijnen aan de universiteit van Leiden. Op dat moment is hij 59 jaar. De studie voltooit hij niet.
Misschien is hij de studie ook nooit begonnen, want veel mensen schreven zich in om bijvoorbeeld in aanmerking te komen voor vrijstelling van de bieraccijns. Onvermoeibaar probeert hij een nieuw tijdschrift: De naakte waarheyt (Leiden, Adrianus vander Hoeven) maar na twaalf nummers blaast hij het licht uit.

1737
Weyerman pakt flink uit tegen de jezuïeten én jansenisten in het satirische Piet fopt Jan en Jan fopt Piet (z.p.). Ook valt hij een notabele van Vianen aan – niet slim, zoals straks zal blijken – met zijn Verdeediging van Jakob Campo Weyerman tegens Alexander le Roux (Utrecht, Pieter Muntendam).

1738
De zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, Jakob Campo Weyerman, Robert Hennebo, Jakob Veenhuyzen, en veele andere beruchte personaagien (Amsterdam, Barend Dass) is zijn volgende schrijfproduct. Is het uit geldnood dat hij de avonturen van zijn kroegvrienden te gelde maakt?
In Rotterdam verschijnt voorts de Voorlooper van de Kronyk der bankrotiers (Rotterdam, Dirk Hartigsvelt). Wederom is het een opmaat voor een echte kroniek. Deze keer wenst hij een boekje open te doen over de oplichters die zich in de vrijplaats Vianen ophouden.
Opnieuw: niet slim. Want met deze aanval zet hij de bestuurders van Vianen te kijk die deze bankroetiers in bescherming hebben genomen. De gevolgen zijn te voorzien.

In het cachot

1738
Weyerman wordt de toegang tot de vrijstad Culemborg ontzegd, omdat hij de stad een roversnest heeft genoemd. Verschillende inwoners zijn al in opspraak gebracht. Als de echte Kronyk der bankrotiers zou verschijnen (wat overigens nooit is gebeurd), dan waren de rapen helemaal gaar, moet men daar gedacht hebben.
Bovendien had Weyerman een aantal vooraanstaande Culemborgers benaderd met de mededeling dat zij de vermelding van hun naam in de Kronyk konden afkopen. Op 17 december wordt Weyerman in Vianen opgepakt. Hij trekt een sprint, vlucht over een muur, maar de 61-jarige schrijver wordt ingehaald en in de boeien geslagen. Het Hof van Holland in Den Haag krijgt hierover bericht. Enige dagen later wordt hij overgebracht naar de Gevangenpoort te Den Haag.

1739
Op 9 juli krijgt Weyerman levenslang, met de verplichting achter de tralies in eigen onderhoud te voorzien. Smaadschriften en chantagepraktijken worden hem ten laste gelegd. Een belangrijke rol in het strafproces speelt zijn gedicht Enthusiasmus, met lasterlijke opmerkingen over de bestuurders van de VOC.

Weyerman krijgt schildersbenodigdheden maar door de aanwezigheid van zware tralies kan hij moeilijk schilderen. Hij vraagt of hij achter glas mag zitten, maar dit verzoek wordt hem geweigerd. Het Hof van Holland wil ook een halt toeroepen aan het vele bezoek dat hij krijgt. Voortaan mogen alleen zijn directe familie, boekverkopers en schilders bij hem langs.
Intussen werkt hij aan zijn Vermakelyk wagen-praatje (z.p.), waarvan de tweede druk in 1741 verschijnt in Gorinchem bij W. Goetzee.

1740
Het wil niet erg met geld verdienen achter slot en grendel. In december verleent het Hof van Holland toestemming om Weyerman te voorzien van warme kleding.

Vleien om een gunst

1741
Met gevlei probeert Weyerman in de gunst te komen bij de raadslieden van het Hof van Holland. Hij schrijft zijn Zegenzang in den aanvang des jaars 1741. Aan den Edelen Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland (’s-Gravenhage, Gerard Block). Weyerman laat het op eigen kosten drukken. Kennelijk zien uitgevers er geen brood in.

1742
Ook voor zijn Eenige letterlievende, zeedekundige, historische en stichtelyke betrachtingen (’s-Gravenhage, Ottho en Pieter van Thol) weet Weyerman geen uitgever te strikken die er in wil investeren. Het is opnieuw voor eigen rekening gedrukt. Na de dood van Weyerman brengt zijn weduwe er nog een herdruk van uit, hopend op nog wat extra inkomsten uit dit werk.

1743
Weyerman verzoekt een gratificatie voor vrouw en kinderen, omdat ze het niet meer kunnen bolwerken. Hierop wordt positief beslist.

1744
Weyerman krijgt een jaarlijkse toelage van 60 gulden, om daarvan koffie, thee en tabak te kopen. Het bedrag wordt uitgekeerd aan zijn echtgenote.
Er verschijnen nog enkele lofdichten, bedoeld om Haagse gezagsdragers gunstig te stemmen. Het Vreugdegejuygh der Hervormde Nederduytsche gemeente over de komst van den eerwaarden, hooggeleerden en verdienstigen predikant Jan Gysbert Moll (’s-Gravenhage, Mattheus Gaillard) brengt Weyerman op eigen kosten uit. Voor het Treurvertoog ter loflyker geheugen van den godtgeleerden, godtvruchtigen, liefdadigen heer Hendrik Velse (’s-Gravenhage, Johannes de Cros) weet Weyerman wel een uitgever warm te maken, vermoedelijk omdat het treurdicht als een soort bidprentje onder de gemeenteleden van de overleden predikant verkocht kan worden.

Een treurig einde

1745
In Breda overlijdt Catharina Snep, de moeder van Weyermans bastaardkinderen.

1746
Van Weyermans hand verschijnt ineens de bijzonder prestigieus uitgevoerde Voornaamste gevallen van den wonderlyken Don Quichot (’s-Gravenhage, Pieter de Hondt). Prachtige prenten van Bernard Picart verlevendigen het geheel, dat zelfs in goud op snee, kwarto- en folioformaat op de markt wordt gebracht. Heeft de gewiekste Pieter de Hondt soms gebruik gemaakt van een schrijver in nood, die dringend verlegen zit om een honorarium, hoe gering ook?

1747
Op 9 maart blaast Jacob Campo Weyerman de laatste adem uit. Hij is dan 70 jaar. Hij wordt pro deo begraven.
Zijn weduwe, Johanna Ernst, doet het jaar daarop nog een poging om geld te verdienen met de uitgave van Weyermans Eenige letterlievende, zeedekundige, historische en stichtelyke betrachtingen. Veel zal het niet hebben opgebracht want in 1749 krijgt ze opnieuw financiële steun van de hervormde gemeente te Den Haag. Tot aan haar dood in 1775 moet ze haar hand ophouden. Ook Johanna Jacoba Weyerman leeft van de bedeling. Zij wordt in 1803 op het Haagse armenkerkhof begraven.